Extra leren 1b3 Flashcards

1
Q

soorten nefrotisch syndroom

A
  • minimal change
  • FSGS
  • membraneuze glomerulopathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

minimal change

A

15-20 g eiwit/dag, vooral bij kinderen; verstoorde ladingsselectiviteit
- goede prognose, behandelen met prednison

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

FSGS

A

geen nierfunctie meer in gebied met fibrosering; prognose slechter dan bij MCD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe wordt diagnose FSGS gesteld

A

mutaties in eiwitten (nefrine, collageen 4A > podocytdisfunctie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

membraneuze glomerulopathie

A
  • tegen eiwitten op podocyten worden IgG’s gemaakt > complementen boren gaatjes in membraan > immuundeposities slaan neer in/onder basaalmembraan
  • antistoffen tegen PLA2-receptor aan onderkant podocyt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zie je bij membraneuze glomerulopathie

A
  • biopt met zilverkleuring: basaalmembraan van capillairen verdikt
  • elektronenmicroscoop: immuundeposities en kapotte podocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

nefritisch syndroom

A
  • anti GBM
  • post streptokokken
  • ANCA
  • lupus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

anti GBM

A

antistoffen tegen glomerulaire basaalmembraan (IgE), collageenkluwen ontwarren; extra capillaire proliferatie
- bloed ophoesten kan doordat GBM antistoffen in longen kunnen komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ANCA

A

antistof tegen witte bloedcellen > onrust en treden uit > vasculitis
- met fluorescentie niet zichtbaar, moet in bloed worden gemeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afrikaans ras

A

Ca antagonisten en diuretica werken beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kaukasisch ras

A

ACE remmers of beta blokkers werken beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

tacrolimus en ciclosporine

A

remmen calcineurine waardoor T cellen en APC via HLA niet meer kunnen beschadigen; bijwerkingen hoge BD, nier- en zenuwbeschadiging, risico op diabetes en verhoogd cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

basiliximab

A

inductietherapie door interleukine 2 te remmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

azathioprine

A

remt celdeling waardoor T cellen niet kunnen delen; bijwerkingen: leverziekten, remming beenmerg, buikklachten en diarree

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mycofenolaat mofetil

A

remt ook de T cel deling door te zorgen dat er geen bouwstenen zijn voor het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prednison

A

bijwerkingen: oedeem, haargroei, risico diabetes, gewichtstoename, spierzwakte, hypertensie en hoog cholesterol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

HC farmaco

A

opnieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

theory of planned behavior

A
  1. gedachten en houding
  2. subjectieve norm
  3. persoonlijke controle
  4. daadwerkelijke controle
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

stages of change model

A
  1. precontemplatie fase
  2. contemplatie fase
  3. preparatiefase
  4. actiefase
  5. volhouden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

gezondheidsdeterminanten model

A

Als allereerst persoonlijke karakteristieken, maar die zijn niet te beïnvloeden
1. individuele leefstijl
2. sociaal netwerk
3. leef en arbeidsomstandigheden
4. sociaal economisch, culturele en omgevingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

PAR

A

de proportie van de totale incidentie van een bepaalde ziekte binnen de bevolking die toe te schrijven is aan blootstelling aan een bepaalde risicofactor

PAR = P x (RR-1) / P x (RR-1)+1

22
Q

ventielmechanisme

A

lucht gaat uit de long de pleuraholte in maar kan er niet meer uit

23
Q

spanningspneumothorax

A

sprake van lucht achter de long dat door het ventielmechanisme onder druk staat en de long zo in elkaar drukt, thoraxwand naar buiten gedrukt, mediastinum naar de andere kant en diafragma naar beneden

  • lage bloeddruk kenmerkend
24
Q

normaal sinus ritme

25
atriaal ritme
50-60 pm
26
AV nodaal of idionodaal ritme
40-50 pm
27
ventriculair ritme
20-40 pm
28
MDRD en CKD-EPI
creatinine, leeftijd en geslacht
29
NSAID
constrictie afferente arteriole
30
membraneuze glomerulopathie
eiwitten neer in/onder de basaalmembraan: immuun deposities. . Omdat de antistoffen onder de podocyt gaan zitten, ontstaat een langzaam achteruitgaande nierfunctie
31
anti GBM
Er is sprake van een lineaire depositie van antistoffen (IgG). GBM-antistoffen kunnen ook voorkomen in de longen en hiervan kun je bloed op gaan hoesten.
32
poststreptokokken glomerulonefritis
Streptokokken eiwitten lopen vast in de basaalmembraan en geven daar een ontsteking.
33
ANCA
Immunofluorescentie levert hier geen zichtbare depositie van IgG op omdat die in de circulatie zitten. De IgG’s (ANCA’s) zal dus in het plasma moeten worden gemeten.
34
heparine
remt met name FIIa en FXa
35
DOAC
digabitran vooral op trombine, Rivaroxaban, Apixaban en Edoxaban op Xa - niet bij maligniteit digestivus/uro
36
vit K antagonisten
FII, FVII, FIX, FX
37
erfelijke trombofilie
antitrombine deficiëntie, proteine C/S deficientie, factor v leiden mutatie, protrombine-gen variant
38
DD dik rood been
veneus: oppervlakkige tromboflebitis, post-trombotisch syndroom, chronische veneuze insufficientie, veneuze obstructie cellulitis, Bakerse cyste, ruptuur m. gastrocnemius, fractuur, haematoom, acute arteriële occlusie, lymphoedeem, hypoproteinaemie, neuropathie
39
Wanneer kan D-dimeer verhoogd zijn
maligniteit, zwangerschap, hoge leeftijd, infecties, fibrine vorming
40
verlengde APTT
- von Willebrand ziekte - hemofilie A (en B)
41
verlengde PT
verlengd bij gebruik vit K antagonisten, FVII deficientie
42
Hemodialyse
Diffusie en filtratie met convectie
43
Peritoneaal dialyse
Osmose en diffusie
44
Ace remmers
-pril
45
ARB
-sartan
46
Betablokkers
-olol
47
Ca antagonisten
-dipine of anders verapamil/diltiazem
48
Diuretica
Zegt de naam vaak al
49
Alfa blokkers
-zosine
50
Avrt
Extra pathways
51
Avnrt
Slow en fast pathways