H12.1: Fysiologie van het bot Flashcards

1
Q

samenstelling van bot

A
  • botmatrix:
    = mineraal: hydroxyapatiet (calcium en fosfaat)
    = extracellulaire eiwitmatrix
  • bloedvaten
  • cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

extracellulaire eiwitmatrix

A
  • collageen type I
  • niet-collagene eiwiten, groeifactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

cellen botten

A
  • osteocyten
  • osteoblasten (botvorming)
  • osteoclasten (botafbraak)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

osteolblast ontstaan

A

uit mesenchymale stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

osteoblast

A
  • wordt bij verdere differentiatie osteocyt
  • kan ook lining cell zijn aan het oppervlak
  • apoptose

= maakt bot eiwitmatrix en reguleert de mineralisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

botvorming proces

A
  1. uit mesenchymale stamcel ontstaat pre-osteoblast
  2. hieruit ontstaat osteoblast tussen bot en beenmerg
  3. begint eiwitten uit te scheiden; maakt ECM
  4. wordt hierdoor zelf gevangen in de ECM; het heet nu osteocyt
  5. ECM (osteoid genoemd) verkalkt verder
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

osteocyt funcies

A
  • sensor van mechanische belasting via canaliculi
    = belasting = essentieel voor gezond bot
  • reguleert botombouw door het uitscheiden van een aantal eiwitten
    = RANKL (stimulator botafbraak)
    = sclerostine (remmer van botvorming)
  • reguleert fosfaathomeostase
    = productie FGF23 (stimuleert fosfaatuitscheiding in nier)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

osteoclast afkomst

A

hematopoëtische stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vorming osteoclast

A
  1. hematopoëtische stamcel
  2. monocyt
  3. pre-osteoclasten
  4. fuseren tot osteoclast (grote cel met veel kernen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

osteoclast

A
  • grote cel met veel kernen
  • hecth aan botmatrix
  • lost calcium op
  • breekt botmatrix af; resorptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe zorgt osteoclast voor resorptie (afbraak)?

A
  • verzuring met HCl waardoor kalkgedeelte oplost
  • breekt met enzymen eiwitmatrix af (oa cathepsine K)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

regulatie van osteoclast vorming

A
  • receptor op osteoclasten: RANK
  • ligand: RANKL afkomstig uit bot
  • decoy receptor: loszwellend stukje RANK: OPG; alternatieve bindingsplaats voor RANKL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

RANK(L) mechanisme

A

pre-osteoclasten hebben RANK. RANKL komt uit osteoblasten en -cyten en binden daaraan. alleen in gebonden toestand kan fusie plaatsvniden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

OPG

A

losse receptoren die worden uitgescheiden door osteoblasten. binden ook aan RANKL, zodat er geen RANKL meer beschikbaar is voor RANK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

tijdens veroudering

A

minder osteoblastvorming vanuit de mesenchymale stamcellen, en meer adipocytvorming hieruit => fatty bonemrrow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

er kunnen ook metastasen ontstaan bij liningcellen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

diafyse

A

lange stuk van het bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

epifyse

A

uiteinde van het bot

19
Q

metafyse

A

tussen epifyse en diafyse

20
Q

groeischijf

A

tussen metafyse en epifyse

21
Q

botopbouw

A

IN DOCU

22
Q

trabeculair bot

A
  • sponsachtig netwerk van fijne botbalkjes en -platen
  • hoge ombouw
  • m.n. aan uiteinden van botten
23
Q

trabeculair bot functies

A
  • efficiëntie verdeling van belastingskrachten
  • sterkte en elasticiteit
  • mineraalmetabolisme (bij deficientie)
24
Q

trabeculair bot opbouw

A
  • opgebouwd uit lamellae van bot
  • canaliculi: kanaaltjes waar uitlopers van osteocyten lopen
25
Q

corticaal bot

A
  • dichte buitenkant van compact bot
  • bepaalt de vorm van het bot
  • 80% van botmassa
  • lagere ombouw-activiteit
26
Q

corticaal bot functies

A
  • verzorgt biomechanische sterkte
  • aanhechtingsplaats voor pezen en spieren
  • bescherming van beenmerg met daarin de stamcellen
27
Q

corticaal bot opbouw

A
  • bestaat ook uit lamellae
  • maar daarin liggen openingen : haverse kanalen in de lengte, kanalen van volkman in de breedte, waar bloedvaten doorheen lopen zodat osteocyten worden voorzien
28
Q

periosteum

A
  • botvlies aan buitenkant botweefsel
  • dubbellaags:
    = buitenkant bindweefsel en collageen
    = binnenkant cellen (mesenchymale stamcellen)
  • voorzien van zenuwvezels, bloedvaten en lymfevaten
  • diktegroei van het bot
  • zorgen voor peesverbindingen
29
Q

endosteum

A
  • botvlies aan binnenkant botweefsel
  • bekleedt de mergholte, binnenkant haverse kanalen en trabeculair bot
  • enkellaags: mesenchymale stamcellen en collageenvezels
  • rol in groei en ontwikkeling van bot
30
Q

twee processen voor botvorming

A
  • endochondrale botvorming
  • intramembraneuze botvorming
31
Q

endochondrale botvorming

A

vervanging van kraakbeen door bot; vorming van bijna alle botten

32
Q

endochondrale botvorming proces

A
  1. mesenchymale stamcellen worden chondrocyten
  2. maken kraakbeenmatrix
  3. ondertussen komen er bloedvaten bij die ook osteoclasten leveren
  4. osteoclasten maken een opening in het bot
  5. mesenchymale stamcellen komen er ook bij die voor osteoblasten zorgen
    6 : primair ossificatiecentrum (diafyse)
  6. zelfde proces => secundair ossificatiecentrum (epifyse) en het verbenen/ontstaan van groeischijf.
33
Q

intramembraneuze botvorming

A

directe botvorming; vorming van schedel en sleutelbeen botten

34
Q

intramembraneuze botvorming proces

A
  1. mesenchymale stamcellen differentiëren naar osteoblasten
  2. produceren osteoïd
  3. osteoid wordt verkalkt
  4. osteoblasten worden osteocyt
  5. weer bloedvaten die voor osteoclasten zorgen
  6. waardoor trabekels ontstaan
35
Q

veroudering

A

botvorming aan de buitenzijde om verlies aan de binnenzijde te compenseren
grotere diameter met dezelfde botsterkte

maar wel corticale perositeit: bot wordt wel brozer omdat er meer resorptie is omdat de cortex ook poreuzer wordt

36
Q

sclerostine

A

remmer osteoblasten -> minder bot

37
Q

RANKL

A

stimuleert osteoclast -> minder bot

38
Q

osteoporose

A

minder trabekels en verbindingen ertussen

39
Q

BMU

A

gebied waar afbraak is en opbouw en waar reparatie moet plaatsvinden

40
Q

osteoporose proces

A

afbraak wordt niet meer opgevuld door nieuw bot, omdat er zo veel verhoogde afbraak is;

toegenomen activatie BMU, onvolledig vulling van resorptie lacune, perforatie trabekels, verlies van structuur

41
Q

osteosclerose

A

verlaagde sclerostineexpressie in osteocyten, dus te veel botvorming

42
Q

mechanische belasting

A

verlaagde sclerostine expressie in osteocyten

43
Q
A