ZO 14.2 Virale hepatitis Flashcards

1
Q

Wat voor soort virus is het hepatitis A virus?

A

Dit is een enkelstrengs RNA virus uit de familie van de Picornavirussen. Er is geen envelop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor soort virus is het hepatitis B virus? Welke antigenen bevat het virus?

A
  • Dit is een circulair dubbelstrengs DNA virus. DNA en DNA polymerase (reverse transcriptase) zijn omsloten door kerneiwit (HBcAg). Daaromheen ligt een mantel (envelop) van HBsAg (hepatitis B surface antigeen; ingebed in lipide).
  • Er zijn 4 deels overlappende genen (P,C,S,X).
  • Vanuit het preC/C-gen wordt ook het HBeAg-eiwit gemaakt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor soort virus is het hepatitis C virus?

A

Enkelstrengs RNA virus met envelop. Ca. 8 eiwitten, waaronder core, een envelop en 4 niet structurele eiwitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor soort virus is het hepatitis D virus?

A

Dit virus wordt ook wel Delta virus genoemd. Klein circulair enkelstrengs RNA virus met eigen kerneiwit. De virusmantel is HBsAg waardoor replicatie en uitscheiding van virus alleen mogelijk is bij gelijktijdige HBV infectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor soort virus is het hepatitis E virus?

A

Klein enkelstrengs RNA virus, geen envelop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kan er met ELISA voor Hepatitis worden aangetoond? Is hiervoor confirmatie nodig? Zo ja met welke test?

A
  • HAV: IgM-anti-HAV; anti-HAV
  • HBV: HBsAg 1,*, anti-HBc, IgM-anti-HBc, anti-HBs *, HBeAg *, anti-HBe
  • HCV: anti-HCV 2
  • HDV: anti-HDV 3
  • HEV: anti-HEV
    1 Een positieve HBsAg uitslag wordt bevestigd (=uitsluiten van een vals positieve uitslag door bijvoorbeeld serumcomponenten) door een positieve anti-HBc uitslag of door confirmatietest.
    2 Een positieve anti-HCV test wordt bevestigd met een Western Blot of PCR.
    3 Een positieve anti-HDV test wordt bevestigd met een PCR
  • Kwantificering mogelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer doen we een PCR voor hepatitis?

A

Er zijn PCR testen in gebruik voor: HBV, HDV, HCV, HEV. Hiermee kan een (stam-) typering worden uitgevoerd. Het virale nucleïnezuur kan ook worden gekwantificeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarvoor is histopathologie nodig bij hepatitis?

A

Het totaalbeeld van de leverhistologie wordt voornamelijk gebruikt om de stadia van een chronische hepatitis te karakteriseren. In coupes van naaldbiopten kan HBsAg en HBcAg worden gelocaliseerd. Dit geeft informatie over de mate van virusreplicatie. Bioptmateriaal kan ook worden gebruikt voor isolatie van viraal nucleïnezuur (karakterisering met PCR).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van een hepatitis B infectie?

A

Parenterale overdracht. Vermeerdering in lever. Als virusdeeltjes naast HBV-DNA-vrije deeltjes aanwezig in serum. HBeAg in serum wijst op aanwezigheid van infectieuze virusdeeltjes. Acute en chronische infectie (5-10%), hepato-cellulair carcinoom na 20-30 jaar. Fulminale hepatitis (1%).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het verschil in markerverloop bij een acute HepB infectie en bij een chronische?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van een hepatitis C infectie?

A

Parenterale overdracht. Vermeerdering in lever. Milde acute infectie. Chronisch dragerschap hoger dan 80%. Hepatocellulair carcinoom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het verschil in markerverloop bij een acute HepC infectie en bij een chronische?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van HepE?

A

Als voor HAV. HAV wordt overgebracht met water en voedsel, repliceert in het maag- darmkanaal en verspreidt zich naar de lever en de hepatocyten. Incubatietijd 2-6 weken. Uitscheiding in faeces voorafgaand aan de symptomen. Geen chronisch dragerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste risicogroepen per virus die bloedoverdraagbaar zijn?

A
  • HBV: iv druggebruikers, homo- en heterosexuele contacten met dragers.
  • Alle vormen van bloed(producten)contact bij verzuim van preventie. kinderen van HBsAg positieve moeders worden bij de partus besmet (zie immunisatie).
  • HCV: iv druggebruikers, hemodialyse patiënten (bloedproducten).
  • HDV: iv druggebruikers.
  • HGV: onbekend, mogelijk als HCV, maar grotere verspreiding.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de belangrijkste risicogroepen per virus die niet bloedoverdraagbaar zijn?

A
  • HAV: kinderen en volwassenen bij gebruik van voedsel en drinkwater in endemische gebieden.
  • HEV: drinkwater in endemische gebieden, besmet voedsel in non-endemische gebieden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het vaccinatieschema voor hepatitis B?

A

Voor volwassenen geldt een schema van 3 vaccinaties: maand 0, 1 en 6. Doorgaans wordt op maand 7 een anti-HBs titer bepaald. Pasgeborenen van HBsAg positieve moeders krijgen binnen 2 uur na de geboorte HBIG (= anti-HBs = hepatitis B immunoglobuline) toegediend. Vaccinaties zijn op maand 3, 4, 5 en 12. Er is geen controle op anti-HBs respons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het vaccinatieschema voor hepatitis A?

A

Hepatitis A vaccin wordt gegeven op maand 0 en 6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het prikaccidentenprotocol?

A

risico-inschatting op basis van aard van accident
laag of hoog risico -> maatregelen HBV nodig
op grond van vaccinatiestatus en anti-HBs-respons wordt onderscheid gemaakt tussen beschermden, ongevaccineerden en non-responders. Voor deze drie groepen geldt een verschillend postexpositiebeleid.
- Verwonde is volledig gevaccineerd, anti-HBs-titer was ooit >= 10 IE/l: beschermd
- Verwonde is volledig gevaccineerd, anti-HBs-titer na vaccinatie < 10 IE/l: non-responder
- Verwonde is volledig gevaccineerd, geen titer bepaald: cito anti-HBs bepalen; indien anti-HBs >= 10 IE/l: beschermd; indien anti-HBs < 10 IE/l: afhandeling prikaccident als zijnde non-responder
- Verwonde heeft 2 hepatitis B vaccinaties gehad: cito anti-HBs bepalen; indien anti-HBs >= 10 IE/l: nu beschermd, vaccinatie volgens oorspronkelijk schema voortzetten; indien anti-HBs < 10 IE/l: afhandeling prikaccident als zijnde non-responder, daarnaast vaccinatie volgens oorspronkelijk schema voortzetten
- Verwonde heeft één hepatitis B vaccinatie gehad: beschouwen als ongevaccineerd
- Verwonde is niet gevaccineerd, maar heeft hepatitis B doorgemaakt (anti-HBc positief): verdere maatregelen ter preventie hepatitis B zijn niet zinvol
Indien verwonde beschermd is tegen hepatitis B zijn er ten aanzien van hepatitis B geen verdere diagnostiek of maatregelen nodig.Indien verwonde ongevaccineerd is of non-responder: hoog risico geven we HBIg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat moet de anti-HBs-titer zijn bij levertransplantatiepatiënten? En wat krijgen pasgeborenen?

A

Bij levertransplantatie-patiënten wordt getracht de anti-HBs titer boven de 100 IU/L te houden. Pasgeborenen krijgen een eenmalige dosis van 50 IU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn manieren waardoor de vaccinatie doorbroken kan worden?

A
  1. Betrokkene raakt kort voor of kort na de eerste vaccinatie besmet
  2. De besmettingsdosis is te hoog voor de hoeveelheid aanwezige antistoffen
  3. Er is sprake van besmetting met een variant van het HBV waartegen geen bescherming wordt opgebouwd met het huidige vaccin.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voor welke vormen van hepatitis zijn er nog geen vaccins?

A

Er zijn geen vaccins voor hepatitis C, E en G. Voor een hepatitis D infectie, die altijd gelijktijdig zal optreden met hepatitis B infectie, werkt het hepatitis B vaccin afdoende.

22
Q

Wat is de pathogenese van hepatitis B?

A
  • Circa 10% van de patiënten met een acute hepatitis B infectie zal chronisch drager worden van het virus.
  • Voor het opruimen van geïnfecteerde hepatocyten wordt de T-cel (T-helper en CTL) respons verantwoordelijk gehouden. Bij zelf-limiterende hepatitis is de respons krachtig, polyclonaal en multispecifiek. Bij chronische hepatitis is de respons zwak.
  • Ook niet-cytolytische intracellulaire virus inactivatie met behulp van cytokines kan een rol spelen bij het stoppen van de replicatie.
  • Immuunsuppressie door middel van prednison heeft directe invloed op levercelafbraak (ALT), deze zal afnemen. Hierdoor neemt de virusreplicatie toe.
  • Afname van de virusreplicatie door een nucleoside (lamivudine, entecavir) of nucleotide analoog (tenofovir) leidt eveneens tot vermindering van levercelverval.
    Verklaring:
    Levercelverval berust grotendeels op CTL activiteit tegen virale antigenen. Prednison remt CTL activiteit en lamivudine remt de antigeen expressie.
23
Q

Welke specifieke testen zijn beschikbaar voor welke leverziekten?

A
  • Virale leverziekten
  • Auto-immuunziekten (ANA, SMA, IgG)
  • PBC (AMA)
  • PSC (p-ANCA)
  • Alcohol (MCV)
24
Q

Waarvoor staat de marker ALT?

A

Levercelverval

25
Q

Wat is de enige factor die de genezing van acute hepatitis gunstig beïnvloedt?

A

een hoog calorisch dieet; vet in melk, kaas, ijs en olijfolie worden uitstekend verdragen en moeten niet verboden worden.

26
Q

Welke antistoffen zitten in het HBIG?

A

Anti-HBs en anti-HBc.

27
Q

Door bloedspatjes op een tafel af te nemen met 70% alcohol zou je de volgende virussen kunnen inactiveren:

A

Alcohol is in staat om de lipidemantel van virussen af te breken en daarmee een virus te inactiveren c.q. het oppervlak van de tafel te desinfecteren. Hepatitis B, C, D en G bevatten een lipide membraan. Met 1% actieve chloor desinfecteert men oppervlakken met hepatitis A-G virussen, maar ook HIV.

28
Q

Antivirale middelen voor HIV en HBV infecties komen grotendeels overeen. Dat komt doordat:

A

beide virussen een reverse transcriptase enzym bezitten. Reverse transcriptase wordt normaal niet in een cel aangetroffen. Beide virussen bevatten dit type enzym waarvan bij therapie gebruik wordt gemaakt. De affiniteit van basen en base-analogen is groter voor dit enzym dan voor de cellulaire DNA en RNA polymerase enzymen.

29
Q

Bij de diagnostiek van hepatitis virus B infecties kiest men bij voorkeur voor:

A

een antigeen test, deze is goedkoop en eenvoudig uit te voeren.

30
Q

Chronisch dragerschap is bekend voor:

A

Chronisch dragerschap is bekend voor HBV, HCV, HDV. HEV en HGV.

31
Q

Waarom weet je zeker dan anti HBc-Ag niet door vaccinatie is opgewekt?

A

De huidige recombinant vaccins bevatten geen HBcAg waardoor anti-HBc niet door vaccinatie zal zijn opgewekt.

32
Q

Wat zijn bijzondere infectiepatronen die kunnen optreden bij hepatitis? En hoe ontstaan deze?

A
  • HBsAg zonder anti-HBc: Bekend bij routine screeningen. Personen in de incubatie fase van HBV infectie.
  • Anti-HBc zonder HBsAg of anti-HBs: Wanneer geen andere uitslagen bekend zijn: de window fase tussen HBsAg reductie en komst van anti-HBs. In uitzonderlijke gevallen: een chronisch HBV dragerschap met een zeer laag niveau van replicatie, soms alleen in de levercellen aantoonbaar.
  • HBsAg en anti-HBs: Treedt op wanneer anti-HBs niet bindt aan HBsAg in zelfde serum. Mogelijk gevolg van mutaties in het virus bij langdurige infectie. Doordat antigene determinanten (epitopen) zijn veranderd, kunnen daartegen opgewekte antistoffen nu zichtbaar worden. Dat wil zeggen: deze antistoffen worden niet meer weggevangen door circulerend antigeen.
33
Q

Wanneer treden er mutaties op in HBV?

A

Mutanten treden op na gebruik van:
- HBIG en/of vaccin (HBsAg-gen mutatie; b.v aminozuur 145: glycine is vervangen door arginine).
Gevolg: HBIG en vaccin antistoffen neutraliseren niet langer.
- Lamivudine (mutatie polymerase-gen; locatie YMDD motief: M552V, M552I, M552S).
Gevolg: resistentie (zie Antivirale middelen en hun werking)
Mutaties in het pre-C-gen (nucleotide 1896; code voor tryptophaan wordt stopcode) hebben tot gevolg dat er geen HBeAg wordt gemaakt, maar wel anti-HBe (via epitopen op HBcAg).

34
Q

Wat zijn de mutanten en varianten van HCV?

A

Varianten worden gezien in de vorm van de 6 genotypen van het virus (geografisch- en deels risicogroepgebonden). Mutaties treden veelvuldig op in het manteleiwit-gen waardoor de ontwikkeling van een vaccin wordt bemoeilijkt. De anti-HCV test berust dan ook niet op envelop eiwitten, maar op core-eiwitten (C) en niet-structurele eiwitten (NS).

35
Q

Wat zijn de serotypen van HBV?

A

De belangrijkste serotypen HBV/HBsAg (small S protein) zijn aangewezen op basis van een drietal determinanten (epitopen): a,d/y,w/r. De determinanten d en y, en de determinanten w en r komen nooit in eenzelfde serum voor. Zie figuur hiernaast voor de meest voorkomende combinaties.

36
Q

Wat zijn de kwantitatieve metingen bij therapie voor HBV?

A
  • HBsAg: wel mogelijk, wordt niet routinematig toegepast
  • HBeAg: wordt toegepast, maar eigenlijk geeft de eindpuntbepaling, HBeAg seroconversie naar anti-HBe, de belangrijkste informatie.
  • HBV-DNA: Belangrijkste parameter voor effect van therapie. Het eindpunt bij therapie kan een bepaald niveau van replicatie zijn, bijvoorbeeld 10e5 kopieën/ml in serum.
37
Q

Wat is de therapie voor een chronische infectie met HBV?

A

Er zijn twee groepen geregistreerde middelen met toepassing bij chronische hepatitis B infecties: alfa-interferon en nucleoside analogen.
- Alfa-interferon onderdrukt de virus replicatie direct (inductie antivirale eiwitten) en via beïnvloeding van het immuunsysteem (cytokine patronen).
- Nucleoside analogen, bijvoorbeeld lamivudine, zijn base-analogen die interfereren bij het verlengen van de DNA ketens door competitie met de natuurlijke base cytosine (zie figuur). De effectiviteit van het middel berust op een grotere affiniteit voor het virale polymerase dan de natuurlijke basen. Veelbelovende vergelijkbare middelen zijn adefovir dipivoxil, tenofovir en entecavir. Lamivudine is in hoge mate verantwoordelijk voor selectie van resistente mutanten. Adefovir dipivoxil en tenofovir zijn werkzaam tegen wild type virussen, pre-core mutanten en lamivudine resistente virussen. Van tenofovir en entecavir zijn verhoogd fosfaat verlies in de urine beschreven leidend tot vermindering van de botmassa.

38
Q

Wat is de therapie voor HCV?

A

De gangbare therapie voor chronische HCV infecties is alfa-interferon in combinatie met ribavirine. Ribavirine is ook een base-analogon.

39
Q

Wat zijn de bijwerkingen van de verschillende antivirale middelen?

A

Interferon - bijna altijd bijwerkingen:
- Griepachtige verschijnselen, die afnemen in de tijd.
- Psychische veranderingen (depressie); exacerbatie van latente (auto).
- Immuunziekten; cytopeniën, vooral van de witte bloedcellen.
Lamivudine - nauwelijks bijwerkingen:
- Een enkel geval van pancreatitis werd gerapporteerd.
Adefovir - nauwelijks bijwerkingen:
- Bij hoge dosis is nierbeschadiging waargenomen.
- Bij beperkte nierfunctie is dosisaanpassing noodzakelijk.
Ribavirine:- bijna altijd bijwerkingen:
- Hemolytiosche anemie die soms angina pectoris kan luxeren.

40
Q

Wat is er zichtbaar in een portaal veld?

A

Een portaal veld bestaat uit bindweefsel waarin de volgende onderdelen aanwezig zijn:
- een takje van de vena portae
- een takje van de arteria hepatica
- een galgangetje.

41
Q

Op welke manier vindt de galafvoer plaats?

A

De door de hepatocyten geproduceerde gal gaat via de canaliculi naar de in de portale driehoeken gelegen galgangen. De galgangen voeren de gal af via de ductus choledochus in het duodenum. Ter plaatste van de uitmonding in het duodenum is de papil van Vater gelegen. De gal kan ook worden opgeslagen in de galblaas. De verbinding tussen de galblaas en de ductus choledochus is de ductus cysticus.

42
Q

Wat is de circulatie in de lever?

A

Het zuurstofarme bloed uit de tractus digestivus stroomt via de poortader de lever binnen. De talrijke vertakkingen van de poortader binnen in de lever bevinden zich in de portale driehoekjes. Vervolgens gaat het bloed via de sinusoïden, gelegen tussen de leverplaten, naar de centrale venen. De centrale venen komen weer samen in de vv. hepaticae en monden uit in de vena cava inferior. Uit de truncus coeliacus stroomt zuurstofrijk bloed via de a. hepatica de lever in. Ook de kleine takken van de a. hepatica zijn gelegen in de portale driehoeken.

43
Q

Wat is de definitie van een blijvende respons na een HBV infectie? Wat is de kans hierop?

A

Definitie van blijvende respons: HBeAg seroconversie en HBV-DNA negatief. De kans hierop is 40%

44
Q

In welk deel van de cellen zie je voornamelijk surface-antigeen?

A

Surface-antigeen zie je voornamelijk in het cytoplasma.

45
Q

Waar zie je voornamelijk core-antigeen?

A

Core-antigeen zie je voornamelijk in de celkernen

46
Q

Wat bepaald de duur van de behandeling bij HCV?

A

Gegevens bij de start van de therapie beïnvloeden de optimale duur van de behandeling; de standaard behandelingsduur van 6 maanden wordt verlengd tot 12 maanden bij laaggevoelige genotypen (1&4) en bij hoge virale load (>10e6 kopieën/ml). Gegevens op 6 maanden geven aan of voortzetting van therapie zinvol is: alleen bij een negatieve HCVRNA test is er kans op genezing (=blijvende afwezigheid van HCVRNA na stoppen van therapie). Bij cirrose patiënten komt een vroege non-response relatief vaak voor.

47
Q

Wat is de behandelduur bij genotype 1 van HCV?

A

De behandeling is gericht op eradicatie van het hepatitis C virus. Bij genotype I is de behandelingsduur 12 maanden ter vermindering van relapse na het stoppen van de therapie. Ribavirine co-medicatie speelt hierbij een belangrijke rol en moet tot het eind van de behandeling gebruikt worden.

48
Q

De belangrijkste en vroegste indicatie voor een effect van antivirale therapie bij chronische hepatitis B patiënten is:

A

Een daling van de HBV-DNA hoeveelheid in het serum.

49
Q

Wat zijn kenmerken van interferon alfa?

A
  • Interferon alfa is een geschikt middel voor zowel hepatitis B, C als D, maar wordt nog niet toegepast bij acute hepatitis B. Het is te overwegen bij een mild verlopende acute infectie met een langdurig beloop.
  • De bijwerkingen van interferon zijn aanzienlijk en leiden vaak tot dosisreductie. Lamivudine heeft geen noemenswaardige bijwerkingen.
50
Q

Bij welke patiënten kunnen HBsAg mutanten worden gevonden?

A
  • HBsAg mutanten worden (ook) gevonden bij langdurig chronisch dragerschap.
  • HBsAg mutanten worden (ook) gevonden bij levertransplantatiepatiënten die met HBIG werden behandeld.
  • HBsAg mutanten worden (ook) gevonden na vaccinatie van kinderen van HBsAg positieve moeders die mogelijk zelf besmet waren met een mutant virus.