Weer ( The Weather) Flashcards
1
Q
De bliksem
Hij ziet de bliksem.
A
Lightning
2
Q
De donder
Ik hoor de donder.
A
The thunder
3
Q
Het onweer
A
Thunderstorm
4
Q
De paraplu
A
Umbrella
5
Q
De plas
Ik spring in de plas.
A
Puddle
6
Q
De regen
Ali loopt in de regen.
Het regent.
A
Rain
7
Q
De regenboog
A
Rainbow
8
Q
De sneeuw
A
Snow
9
Q
De sneeuwbal سنييو
A
Snowball
10
Q
De sneeuwpop
Hij maakt een sneeuwpop.
A
Snowman
11
Q
De wind
Het waait
A
The wind
The wind blows.
12
Q
De wolk
A
The cloud
13
Q
De zon
De zon schijnt.
A
Son
Shines
14
Q
De zonnebril
A
Sunglasses