Rosetta Stone Unit 6 Lesson 1 Flashcards
Past tense
Rent ___ gerend
Eten____gegeten
Hij heeft gegeten
Hij heeft gerend
Past
Kopen
Hebben Gekockt
Zij heeft een boek gekocht
Bought
Hebben Gevoetbald
Hij heeft gevoetbald
Play football
Verkopen
verkocht
Ik heb een krant verkocht
Sold
Lezen
Gelezen
Ik heb vier boeken gelezen
Read (past)
Zij koopt kleding.
Zij gaat kleding kopen.
Zij heeft kleding gekocht.
She buys clothes
She is going to buy clothes
She bought clothes.
Ik eet chocola
Ik heb chocola gegeten.
Ik ga chocola eten.
I eat
I ate
I am going to eat
Hij zwemt
Hij gaat zwemmen
Hij heeft gezommen
He swims
He is going to swim
He swam
Ga jij het boek lezen?
Ja, ik ga het boek lezen.
Wat doe jij?
Ik lees een boek.
Heb jij het boek gelezen?
Ja, ik heb dit boek gelezen.
Past
Present
Future
Morgen ga ik mijn oma bezoeken.
Vandaag bezoek ik mijn oma.
Gisteren heb ik mijn oma bezocht.
Using today, tomorrow, yesterday
Koken
Kook
Kookt
Koken
Hebben gekookt
Ik kookt appeltaart
Ik ga een appeltaart koken.
Ik heb een appeltaart gekookt
Cook
Ik heb vorige فوغخه donderdag getennist.
Last
Vorige فوغخه
Vorige week
Vorige dinesdag
Last
Volgende week
Next week
Schrijven
Hebben Geschreven
Wrote