Rosetta Stone Unit 6 Lesson 2 Flashcards
Natuurwetenschappen
Natural sciences
Kunst
Art
Wiskunde
Math
Geschiedenis خسخيدانز
History
Vak
Welk vak hebben jullie gisteren gehad?
Gisteren hebben wij geschiedenis gehad.
Course
What courses did you have yesterday?
Golfen
Golf
golft
Hebben Gegolft خجوافت
To play golf
Ontbijt
Ontbijten
Hebben ontbeten
Have breakfast
Ik heb
Jij hebt
Zij/hij/u heeft
Jullie / wij hebben
To have
Gaan
Ga
Gaat
Gaan
Hebben gegaan
Hoe laat het jij naar het werk gegaan?
Waar gaat mama naartoe?
Waar is mama geweest (been)?
Zij is naar de supermarkt geweest.
Waar ben jij geweest?
Ik ben naar het strand geweest.
Waar zijn jullie vorige week geweest?
Go
De leraar heeft een schrijfblok aan hem gegeven.
Gave …. to…..
Ik. Mij Jij je Zij. Haar Hij. Hem Zij hun (them)
De docter heeft medicijnen aan mij gegeven.
De docter heeft medicijnen aan haar gegeven
Aan hem
Zij hebben een siegaad voor haar gegeven.
Ik heb voor jou dit sieraad verkocht.
Objective pronouns
Ex. De stoel staat op de grond.
Hij staat op de grond.
Ex ik til de stoel op
Ik til hem op.
Ze
Ex. Ik eet de bananen
Ik eet ze.
If a word starts with de as singular, we can replace it with sujbect pronoun (hij)
If a word is plural, we use (ze)
Mij ----voor mij Hij -----voor hem Zij----- voor haar Je/ jij----- voor jou Zij (they)-----voor hun Jullie ------ voor jullie Wij -------voor onz
Ik heb koffie voor jullie gekocht.
Onze opa heef een kat aan ons gegeven.
Mijn kinderen hebben brieven aan mij geschreven.
Ik heb de sleutels gisteren aan u gegeven.
Ik heb bloemen voor jou gekocht.
Objective pronouns
Het bord (op)
Op dit bord stqat een woord
Board
Betekenen
Beteken
Betekent
Het woord
Pardon, wat betekent dit woord/ dit bord?
Het betekent …….
To mean