Taal Compleet A1 Flashcards
1
Q
Rondje zetten
A
Draw a circle
2
Q
Zetten kruisje
A
Make a check
3
Q
Streep zetten
A
Draw a line
4
Q
Lijn trekken / trek / trekt
A
Match
5
Q
Typen/ typ / typt
A
To Type
6
Q
Het plaatje
A
The picture
7
Q
De schop
A
Shovel
8
Q
De lucht
A
Sky
9
Q
Het licht
A
Light
10
Q
Echt
A
True
11
Q
De Kracht
A
Power
12
Q
Het schip
A
Ship
13
Q
Het schaap
A
Sheep / lamb
14
Q
Schrik
Ik heb schrik.
A
Terror/ fear
I am scared.
15
Q
Bijvoorbeeld
A
For example,