Verhaal (Ruim eens op, lies) Flashcards

1
Q

De kroon

A

Crown

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De prinses

A

Princess

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De troon

De koning كئوننج

De koning zit op de troon.

A

The throne

The king

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De baas

Hij is de baas van het land.

A

The boss or leader

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De baard

Hij heeft lange zwarte baard.

A

Beard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het slot

De koning woont in een slot.

A

Castle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rond

Rond het slot is een muur.

A

Around

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De steen

De slot is van steen.

A

Stone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De vlag فلاخ

Op het dak/ balkon is een vlag.

A

The flag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Dood

Hij is nog niet dood.

A

Dead/ death

He is still not dead.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoofdstuk

A

Chapter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Het vuil فاول

Wat is hier het vuil?

A

Garbage

What is the garbage here?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Een hoop (pile) stof ( dust)

A

A pile of dust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De spin

Ik zie een spin op de muur.

A

Spider

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De hoek

Daar op de hoek ligt een stuk kaas.

A

The corner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De verf

Het heeft geen verf.

A

Paint

It does not have a paint.

17
Q

Roepen

Hij roept boos

A

Shout

He shouts angrily

18
Q

De jeuk

Hij heeft jeuk

A

itching

19
Q

De hoofdpijn

Ik heb hoofdpijn. (pain)

Mijn hoofd doet pijn.

A

Headache

20
Q

Was doen

Doe de vlag in de was

Ik doe de was.

A

Doing laundry

Wash the flag.

21
Q

Dweilen

Ik dweil de vloer.

A

Mopping

22
Q

Poetsen

De poort ( gate)

Ik poets de poort.

A

To brush

Gate

23
Q

Verven

Ik verft zijn troon.

A

To Paint

I paint his throne.

24
Q

Vegen

A

Sweep