From The Class (Liziya) Goes Flashcards
1
Q
De kikker
A
Frog
2
Q
De koe
Het calf
A
The cow
Calf
3
Q
Het varken
De pig
A
Pig
Piglet
4
Q
Het nest
A
Nest
5
Q
Het schaap
Het lam
A
Sheep
Lamb
6
Q
Het paard
Het veulen
A
Horse
Foal
7
Q
De zaadjes
A
Seeds
8
Q
De vlinder
De rups
A
Butterfly
Caterpillar
9
Q
De staart
Hoorn
A
Tail
Horn
10
Q
De kip
Het kuiken
A
Chicken
Chick
11
Q
De stier
A
Bull
12
Q
De gordijnen
A
Curtains
13
Q
Mijn woonplaats
A
My residence
14
Q
De kelder
A
The basement
15
Q
Het slot
A
The lock
16
Q
Sluiten
A
To close
17
Q
De kapstok
A
The coat stand
18
Q
Het tafelkleed
A
Tablecloth
19
Q
Aandoen
Uitdoen
A
Turn on
Turn off
20
Q
Knippen
Ik knip mijn nagels met een nagelschaar.
A
Clip
I clip my nails with a nailclipper.
21
Q
Kammen
Ik kam mijn haren met de kam.
A
Comb
22
Q
Drogen
Hij droogt zijn haar met de haardroger.
A
Drying
He dries his hair with the hairdryer.
23
Q
Oksels
A
Armpits
24
Q
Ik doe deodorant onder mijn oksels.
A
I put the deoderant under my armpits.
25
Scheren
Ik pak mijn scheermes. Ik scheer mijn snor en baard.
I shave my beard and mustache.
26
Ik doe scheerschuim op mijn gezicht.
I put shaving foam on my face.
27
De prik
An injection
28
Krabben
Ik wil krabben.
I want to scratch.
29
De pleister
The band aid
30
Oordrupples
Oogdrupples
Monddrupples
Drops
31
Ik ben verkouden
I have the cold.
32
De ambulance
Ambulance
33
Ik zal de temperatuur meten. Ik pak de thermometer.
I will measure the temperature. I will grab the thermometer.
