Rosstta Stone Unit 4 Lesson 1 Flashcards
De Zonnebril(en)
Sunglasses
Het kaartje كارتيه
Ticket
De ladder(s)
Ladder
De paraplu(‘s)
Umbrella
Nodig hebben
Hij heeft een ladder nodig. Ik heb een bril nodig. Zij heeft zeep nodig. Hij heeft een handdoek nodig. Ik heb geld nodig.
Heb jij de sleutels nodig? Do you need the keys?
Heeft u geld nodig? Do you need money?
Needs or requires
Sieraden سيغاده
Jewellery
De Kleding pro. Clayding
Clothing
Het speelgoed
Toy
Het Fruit فغاوت
Fruit
De groente(n)
Vegetable (s)
Het vlees فليس
Meat
Nieuw نيو
Oud
De groene auto is nieuw.
De blauwe auto is oud.
New
Old
De supermarkt
Hij koopt bij de supermarkt.
Supermarket
De bouwmarkt باوماركت
Ik koop bij de bouwmarkt.
Hardware store
De juwelier يوفلير
Zij koopt bij de……
Jewellery store
De Medicijn(en)
De apotheek ابوتيك
Hij koopt medicijnen bij de apotheek.
Medicine
Pharmacy
De taart
Ik koop een taart bij de bakker.
Cake
De chocola شوكولا
De bakker
Zij eten chocola
Zij koopt een taart bij de bakker.
Chocolate
Bakery
De boekwinkel
Zij kopen boeken bij de boekwinkel.
Bookstore
Kapot
Kapot speelgoed
Kapot paraplu
Mijn bril is kapot.
Broken
Willen
Ik wil
Het meisje wil chocola
De hond wil vlees.
To want
Pardon, ik heb een medicijnen nodig. Waar is de apotheek?
Ik hen een nieuwe auto nodig.
Waarom heeft u een nieuwe auto nodig?
Omdat mijn oude auto kapot is.
Needing practice
Wat heept u nodig?
Wat wil u?
What do you need?
What do you want?