Rosseta Stone Unit 8 Lesson 3 Flashcards

1
Q

Lachen / lach /lacht / hebben gelachen

De kinderen lachen

A

Laugh

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Glimlacht (naar)

De man glimlacht.
De doctor glimlacht naar de man.

A

Smile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Huilen / huil/ huilt/ hebben gehuild هوله

De vrouw huilt

A

Cry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Huilen / huil/ huilt/ hebben gehuild هوله

De vrouw huilt

A

Cry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De kerk

A

A church

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De moskee

A

Mosque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zien / zie / ziet / hebben gezien

Wat zie jij?

Ik zie

A

Say

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verdwaald

Ik ben niet verdwaald

A

Lost

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Blij

Ik ben blij omdat het zonnig is.

Zij zijn blij omdat zij buiten kunnen voetballen.

Zij is blij omdat zij vandaag jarig is.

Zij zijn blij omdat zij op het strand zijn.

A

Happy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Boos

hij is boos omdat zijn vrouw laat is.

Hij is boos omdat hij zijn sleutel niet kan vinden.

Zij is boos omdat haar bloes vies is.

Zij is boos omdat de hond haar schoen heeft.

A

Angry

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verdrietig

Hij is verdrietig

Het kind is verdrietig omdat haar hond niet kan vinden.

A

Sad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoelang kunnen wij zwemmen?
Jullie kunnen twee uur zwemmen.

Hoelang heeft hij gesproken?
Hij heeft dertig minuten gesproken.

A

Voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

We hebben geen tafel gereserveered in het restaurant. Wij kunnen hier niet eten.

Hij heeft geen kamer reserveerd in het hotel. He moet hier vanavond blijven.

A

Voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Reserveren / reserveer / reserveert/ hebben gereserveerd

Kan ik een tafel reserveren?
Ja, hoe laat komt u?
Ik kom om twee uur vanachtund.

Ik wil graag een kamer reserveren.
Waneer komt u?
Ik kom wonesdag.

A

Reserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q
Met Malek hotel? 
Hallo, u spreekt met Ahmed Almalmi. Ik wil graag een kamer reserveren. 
Hoe laat komt u? 
Ik kom um vier uur. 
Met hoeveel mensen komt u? 
Met vier mensen.
A

Voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rennen af / lopen af

Rennen op / lopen op

Ik ren de heuvel af.
Zij rennen the heuvel op.

De jongen loop de trap af.
Hij loopt de berg op.

A

Run down / walk down

Run up / walk up

17
Q

Inpakken / uitpakken
Hebben ingepakt / hebben uitgepakt

Zij pakt haar koffer in.
Hij pakt haar koffer uit.

Ik heb gisteren mijn koffer ingepakt.

Wij hebben vorige dinesdag ons koffer uitgepakt.

A

Pack up / unpack

18
Q

Eerst»> nu»>Daarna»>ten slotte

Eerst is hij thuis zijn koffer ingepakt.
Daarna is hij naar het hotel gegaan.
Nu pakt hij zijn koffer uit in zijn kamer.

A

First»now»afterwards

19
Q

Wat heb jij vandaag gegaan?

Eerst heb ik dertig minuten gerend.
Daarna heb ik groente gekocht.
Ten slotte heb ik gekocht.

A

What have you done today?

20
Q

Gaan wij vanavond naar het restaurant?

Ja. Wij kunnen gaan.

A

Voorbeeld