Rosetta Stone Unit 9 Lesson 1 Flashcards
Het hek
Fence
De tuin
Garden
Het zwembad
Swimming pool
Klimmen / klim / klimt / hebben geklommen (op)
De vrouw klimt op de ladder./ op de zeilboot.
Hij klimt in een boom.
To climb
Springen / spring / springt/ hebben gesprongen سبرنجه
De man springt van de ladder.
Het paard springt over het hek.
To jump
Gooien خويه/ gooi / gooit / hebben gegooid
De man gooit de bal over het hek.
Hij gaat de bal gooien.
Hij heeft de bal gegooid.
Throw
Vangen خيفانجه / vang / vangt / hebben gevangen
Zij heb de bal gevangen.
Zij gaat de sinaasappel vangen.
Zij heeft de sinaasappel gevangen.
To catch
Reoareren / repareer / repareert / hebben. Gerepareerd
De vader repareert de auto van zijn zoon.
To repair
Mijn mobilie telefoon doet het niet. I will hem repareren.
Mijn auto doet.
Is working / is not working
Dit is makkelijk/dit is moeilijk
Het is makkelijk om deze auto te rijden.
Het is moeilijk om het spelgood to repareren.
Het is makkelijk om het koffer to gooien.
Het is moeilijk om hier te zwemmen.
Het is makkelijk om dit te doen.
Easy / difficult
Als
Ooit zullen wij even rijk als zij.
Het is moeilijk om even goed to rijden als hij.
as
Lijken/ lijk / lihkt / hebben geleken
Dit servet lijkt op een bloem.
De jongen lijkt op zijn vader.
Ik lijk op mijn vader.
Mijn dochter lijkt op mij.
Seem / resemble
Elkaar
Deze vrouwen lijken op elkaar.
Zij ontmoeten elkaar bij de bioscoop.
Wij houden van elkaar.
Each other
Koop jij de rode jurk?
Nee, ik heb al een rode jurk. Ik koop de blauwe.
Wilt u de bruine hoed?
Nee, ik heb al een bruine. Ik wil de zwarte.
Waroom koop u dit overhemd niet?
Omdat ik al een wit overhemd heb. Ik koop het grijze.
Al / already
No, i already have the red dress. I buy the blue.
Wil jij een appel?
Nee, dank je. ik heb al een appel.
Wilt u een fiets huren?
Nee, dank u. Ik heb al een fiets.
Wilt u een salade?
Nee, dank u. Ik heb al een salade.
Already