Rosetta Stone Unit 8 Lesson 4 Flashcards

1
Q

Zeilen / zeil / zeilt / hebben gezeild

Hij zeilt op de zee.

A

Sail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Skiën / ski / skiet / hebben geskied

A

Ski

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In de zee

A

In the sea

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het eiland

Dit standbeeld staat op een eiland.

A

Island

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Kamperen / kampeer/ kampeert/ hebben kampeerd

Ik kampeer in het bos.

A

To camp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zeilboten

Boot

A

Sail boats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tenten

A

Tent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fietsen / fiets / fietst / hebben gefietst

A

To ride a bike

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rijden op paard

Ik rij op op een paard.

A

To ride a horse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

In de regen

Hij loopt in de regen.

A

In the rain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

In de sneeuw

De kinderen spelen in de sneeuw.

A

In the snow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gaan zij doen na het eten?

Eerst zij gaan fietsen en daarna gaan zij rennen.

A

Voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Veel&raquo_space;»> with nouns

Veel tenten

A

Many tents

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Winderig

Het was heel winderig op het strand vanachtund.

A

Windy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het gaat morgen sneewuen

A

It will snow tomorrow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Korte broek

A

Shorts

17
Q

De slippers

A

Slippers

18
Q

Zwemkleding

A

Swimming suit

19
Q

Huren / huur / huurt / hebben gehuurd

Het kost dertig dollar om een auto te huren voor één dag.

Het kost 5000 Euro om een auto te kopen.

Hoeveel kost het om een auto te huren?

Om te

A

Rent

It costs 30 dollar to rent a car for one day.

In order to

20
Q

Terugbrengen

Het is wonesdag. He brengt de auto terug.

Het is maandag. Hij huurt een auto voor twee dagen.

Hij gaat de fiets terugbrengen.

Hij gaat de fiets teruggebracht.

Heb jij de auto teruggebracht?

A

Back