Oefenen.nl Flashcards
1
Q
Het afval
A
Garbage
2
Q
De bel
A
The bell
3
Q
De gang خانج
A
Corridor
4
Q
De hoek
A
The corner
5
Q
De kring
A
The circle
6
Q
De prullenbak
A
Waste basket
7
Q
Op Het schoolplein
A
Schoolyard, playground
8
Q
Het schrift
A
A notebook
9
Q
Opruimen
Hij ruimt op.
A
Clean up
10
Q
De bloempot
A
Flower pot
11
Q
Het deken
A
Blanket
12
Q
De emmer
A
Bucket
13
Q
De beker بيكر
A
Cup
14
Q
Het fornuis
A
Stove
15
Q
Het gordijn
A
Curtain
16
Q
Het kussen
A
Pillow
17
Q
Het laken
A
Sheet
18
Q
De Pet
A
Cap
19
Q
De spons
A
Sponge
20
Q
De vrachtwagen فراخت فاخن
A
Truck
21
Q
Sjouwen شاوه
Hij sjouwt de doos.شاوت
A
To carry
22
Q
Verhuizen
Hij verhuist naar een ander huis.
A
Move
23
Q
Zwaaiten
Hij zwaair naar de buren.
A
Wave
24
Q
aanbellen
De man belt aan.
A
Ring doorbell
25
Weggaan
De vrouw wil dat de man weg gaat
Leave
26
Ik denk aan mijn gezin.
I think about my family.