Rosetta Stone Unit 5 Lesson 4 Flashcards
Het vliegtuig فليخ تاوخ
Airplane
De trein تغاين
The train
Het vliegveld فليخ فلد
Airport
Het Treinstation
Train station
Het busstation
Bus station
Wachten (op) فاخته
Wacht
Wacht
Wachten
Zij wacht op de bus
Ik wacht op het vliegtuig.
To wait (for)
De Klok
Een treinstation heeft een klok.
Clock
Het Horloge هولوجه
De vrouw draagt een horloge
Ik wil geen horloge dragen
Wrestwatch
Hoe laat is het?
Het is negen uur.
Het is vijf uur’s ochtends.
Het is elf uur’s avonds.
Het is een uur’s nachts.
It is 9 clock.
It is 5 in the moring.
Vertrekken
Vertrek
Vertrekt
Vertrekken
het vliegtuig vertrekt naar mijn land.
De trein vertrekt om zes uur’s ochtends.
To Leave / to departure
aankomen
Kom aan
Komt aan
Komen aan
Het vliegtuig komt aan om (at) negen uur’s avonds.
To arrive
De trein komt aan om half drie’s nachts.
The train arrives at 3:30 at nights.
Kwart over ………
Kwart voor ……..
Het is kwart over vijf.
Het is kwart voor vijf.
Quarter past…….
Quarter to ……..
De koffer كوفر
Haar koffer is blauw.
The suitcase
Het paspoort
Het vliegticket فليخت تكت
Treinkaartje
Buskaartje
Passport
Flight ticket
Train tickets
Bus tickets