Rosetta Stone Unit 5 Level 5 Flashcards

1
Q

Een hond kan niet rijden.

Een kat kan rennen

De baby kan niet zwemmen

A

Can not

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hij kan in een dag twintig kilometer rijden.

Zij in tien minuten dit boek lezen.

A

Can / cannot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kan ik deze bus nemen naar het museum?

Ja, U kunt deze bus nemen. Er is een bushalte voor het museum.

Kan ik lopen naar het restaurant?
Nee, u kunt niet lopen. Het is ver van hier.

A

Can questions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het strand (op)

De man slaapt op het strand.

A

Beach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

In de bergen برخه

De man loopt in de bergen.

A

Mountains

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

In Het bos

De man en de vrouw rennen in het bos.

A

In the forest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

In Het meer

De jongens zwemmen in het meer.

A

The lake

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sneeuwen سنيوه

Sneeuw
Sneeuwt
Sneeuwen

Het sneeuwt in de bergen.

A

To snow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Regenen

Regen
Regent ريخنت
Regenen

Het regent in het bos.
Het regent bij het meer.

A

To rain

It is raining in the forest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bewolkt

Het is bewolkt in het park vandaag.

A

Cloudy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zonnig

Het is zonndig op het strand vandaag.

A

Sunny

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Regent het?

Is het zonnig?

Is het bewolkt?

Her gaat regenen vandaag.

Het gaat sneeuwen vantaag.

Het is koud vandaag

Het is warm vandaag

Vandaag is het warm.

A

Is it raining?

Is it sunny?

Is it cloudy?

It is going to rain today.

It is hot today

It is cold today

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Worden

Word
Wordt
Worden

Morgen wordt het koud.

A

Will be

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kunnen wij buiten eten?

Dat kan niet

A

This is not possible.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vandaag zwem ik.

Morgen word zwemmen

Morgen ga ik zwemmen.

Dinesdag ga ik leren.

A

I swim today

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Morgen gaat het regenen

A

It will rain tomorrow.

17
Q

Wat voor weer is het?

Gaat het morgen regenen?

A

What is the weather?

Will it rain tomorrow?