Rosetta Stone Unit 8 Lesson 1 Flashcards
Ik gaa morgen een nieuwe sprijkerbroek voor jou kopen
I will buy ……..
Zullen / zal
Ooit
Ooit zal zij op de maan lopen.
Ooit zal ik bij een bank werken.
Ooit zullen zij in een restaurant werken.
Ooit zal mijn dochter een dokter zijn.
Ooit zal jij groot zijn.
Will/ shall
Someday
Someday she will walk on the moon.
Heel
Deze hond is heel klein.
Very
Wat is de soep van de dag?
What is the soup of the day?
Stellen /stel / stelt / hebben gesteld
De vrouw stelt de man een vrag.
Ask
Beantwoorden/ beantwoord/ beantwoordt
Hebben beantwoord
De man beantwoordt mijn vrag.
Answer
Ober/ serveester
Waiter / waitress
Het rundvlees
Beef (red meat)
De kip
The chicken
De Aardappel
Het meisje eet een aardappel in een restaurant
Potato
De vork
De vork ligt links van een aardappel.
The fork
Het mes
Het mes ligt naast het brood.
The knife
De lepel (laypil)
De lepel ligt rechts van het kopje.
The spoon
Het servet
Het servet ligt op de tafel.
The napkin
Bonen
Beans