Oefenen.nl In De Winkel Flashcards
1
Q
Het aanrecht
A
The counter in the kitchen
2
Q
Het blikje
A
Can
3
Q
De portemonnee بوتره موني
A
Wallet
4
Q
De plakje kaas
A
Slice of bread
5
Q
De reep chocola
A
Bar of chocolate
6
Q
Het snoep
A
Candy
7
Q
Roeren
Hij roert in de soep.
A
To Stir
8
Q
Hij blaast over de soep.
A
He blows the soup.
9
Q
Ik pakde boodschappenin.
A
I pack the groceries.
10
Q
Oprapen
Hij raapt de paprika op.
A
Pick up from the floor.
11
Q
Prikken
Hij prikt met de vork in de worst.
A
Prik, pierce
12
Q
Het ongeluk
A
Accident