Rosetta Stone Unit 5 Level3 Flashcards

1
Q

De Rij

De vrouwen staan in de rij.

A

In the queue

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
first : eerste
second : tweede
third : derde
fourth : vierde
fifth : vijfde
sixth : zesde
seventh : zevende
eighth : achtste
ninth : negende
tenth : tiende
eleventh : elfde
twelfth : twaalfde
thirteenth : dertiende
fourteenth : veertiende
fifteenth : vijftiende
sixteenth : zestiende
seventeenth : zeventiende
eighteenth : achttiende
nineteenth : negentiende
twentieth : twintigste
twenty-first : eenentwintigste
twenty-second : tweeëntwintigste
thirtieth : dertigste
fourtieth : veertigste
fiftieth : vijftigste
sixtieth : zestigste
zeventieth : zeventigste
eightieth : tachtigste
ninetieth : negentigste
hundredth : honderdste
thousandth : duizendste
millionth : miljoenste
A

Ok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het vierde kind in de rij draag een hoed.

Het eerste kind…..

Het tweede

Het derde

A

The fourth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het Getal ختال

A

Number

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is het toilet?

Het is de eerste deur richts.

A

Where is the toilet?

In the first door to the right.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke auto is van u?

Mijn auto is de eerste in de rij.

A

Which car is yours?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De metro

Hij neemt de metro.

A

Metro

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De bus

Hij neemt de bus.

A

Bus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een taxi

A

Taxi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pardon, waar is mijn stoel?

Jouw stoel is rechts.

A

Where is my seat?

Your seat is right.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wilst u op mijn stoel zitten?

A

Do you want to sit in my seat?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ga jij naar het werk?

Ik neem de metro naar het werk.

Ik loop naar school.

Ik rijd naar school

Ik neem de bus naar het werk.

A

How do you go to work?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Uitstappen / instappen

Stap uit / stap in ….
Stapt uit / stapt in.
Stappen uit / stappen in

Zij stapt uit de bus.

Hij stapt in de bus.

A

Get off / step out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De bushalte بوسهالته (bij)

Zij zit bij de bushalte.

A

The bus stop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het metrostation (op)

Op het metrostation

A

In the metro station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Afslaan

Sla af
Slaat af
Slaan af

De taxi slaat links af.
De taxi slaat rechts af.

A

Turn

The taxi turn to the left.

17
Q

Rechtdoor gaan

De taxi gaat rechtdoor.

A

Go straight ahead.

18
Q

Pardon, Hoe kom ik bij de bushalte?

Ga naar de derde straat en sla links af.

Rechts is een bank.

Neem de bus naar de vierde bushalte.

Stap uit de bus en loop naar tweede straat.

De postkantoor is links.

A

How do I get to the bus stop?

Go to the third street and turn left.

The bank is on the right.