Trainingsleer: basis + uithouding Flashcards

1
Q

Wat is de definitie van training?

A

training = planmatig gestructureerd proces waarbij op systematische wijze een ontwikkeling van de sportmotorische prestatie wordt nagestreefd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 4 factoren bepalen de sportmotorische prestatie?

A

Lichamelijke basiseigenshappen (uith, kracht, snelheid, lenigheid, vaardigheid),
Technische vaardigheden (tactisch inzicht),
Constitutionele factoren (antropometrie, basketspeler moet groot zijn),
Persoonlijkheidsfactoren (intellect, motivatie, psychologisch)

Genetica en training hebben een grote invloed hierop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de definitie van trainingsleer?

A

Systematische samenvatting van de voor training en wedstrijd wetenschappelijke bevindingen, in regels en methodieken, waarmee spelers/ploeg optimaal voorbereid worden op de wedstrijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn belangrijkste elementen om een traniningsprogramma te maken?

A
  • Kennis profiel sport (fysiologisch, biomechanisch), daaruit prestatiedeterminanten bepalen.
  • Kennis fysiologisch profiel sporter (labo- en veldtesten)
    -> afstellen op prestatiedeterminanten van de sport
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 6 biologische basisprincipes van training?

A
  1. Specificiteit
  2. Overload
  3. Initieel niveau & verminderde meeropbrengst
  4. Duurzaamheid & reversibiliteit
  5. Supercompensatie & periodisering
  6. Individuele verschillen trainingsgevoeligheid & individualisering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 5 algemene oefen- en trainingsmodaliteiten?

A
  1. Type oefening
  2. Intensiteit
  3. Duur
  4. Frequentie en omvang
  5. Recuperatie

FITTR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn verschillende prestatiedeterminanten in sport?

A
  • aerobe uithouding (VO2max, aërobe drempel, anaërobe drempel, loopeconomie)
  • Anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke prestatiedeterminanten zijn belangrijk bij voetballers?

A

Intermittente activiteit
* Hoge VO2max (heraanvulling creatinefosfaat)
* Hoge aërobe drempel (basisconditie: ze kunnen snel lopen zonder dat dit lastig is + recupereren tussen trainingen)
* Hoge anaërobe drempel: we leggen veel afstand aan deze intensiteit af
* Hoog anaëroob vermogen (creatinefosfaat nodig voor sprintjes)
* Hoge anaërobe prestatie (snelheid, wendbaarheid, sprongkracht - wedstrijdbepalend)

Anaerobe drempel belangrijk voor middenvelder
Anaërobe prestatie (springen enz) belangrijker voor spits, keeper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen goede sprinters en topsprinters in wielrennen?

A

Topsprinters kunnen meerdere keren hoge prestaties leveren, goede sprinters vervallen na herhaaldelijke inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke prestatiedeterminanten zijn belangrijk voor welk type wielrenner?

Sprinter, Klimmer, Tijdrijder, baanwielrenner

A
  • Sprinter: vnl anaëroob vermogen en anaërobe capaciteit belangrijk.
  • Klimmer: vnl VO2max, aërobe drempel en anaërobe drempel belangrijk.
  • Tijdrijder: vnl VO2max, anaërobe drempel en weerstand belangrijk.
  • Baanwielrenner: vnl weerstand, anaëroob vermogen en anaërobe capaciteit belangrijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de Wingate-test?

Wat bepalen we ermee?

A

All-out test van 30 seconden: vanaf seconde 1 alles geven.
We meten de anaërobe prestatie (sprintvermogen) -> anaëroob alactisch systeem (ATP & creatinefosfaat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het SAGE- of SAID principe?

Biologische basisprincipes

A

Principe van specificiteit: fysiologische en metabole aanpassingen aan de oefeningen zijn specifiek naargelang type oefeningen, belasting, spiergroep,…
Dit kan cardiorespiratoir, spierkrachtuithouding, explosieve kracht, neuromusculair

Specifieke Aanpassingen aan Gestelde Eisen
Specific Adaptation to imposed demands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoelang duurt het totdat detraining toeslaat?

Sedentairen & prof atleten?

A

Sedentair (opbouw 8w): na 8w niets doen, alles kwijt.
Prof atleet: prestatie -20% na 8w, dan stabilisatie (comeback mogelijk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoeveel tijd plan je best tussen verschillende trainingen?

aëroob (extensief, intensief), anaëroob (extensief, intensief), snelheid, maximale kracht, wedstrijd

A

Aëroob
* Extensief: 8-14u
* Intensief: 24-30u

Anaëroob
* Extensief: 36-48u
* Intensief: 40-60u

Snelheid: 48-60u
Max kracht: 48-72u
Wedstrijden: 48-72u

Dit is duur van herstelproces

Recuperatie verschilt tussen atleten: topatleten herstellen sneller => meer intensieve trainingen mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 2 factoren bepalen recuperatie?

A
  • Lengte, duur en omvang van de recuperatie (volledig herstel of principe supercompensatie?)
  • Intensiteit recuperatie (afh van niveau, aard recup & voorafgaande inspanning)

recuperatie kan actief of passief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij welk 5 soorten inspanning heb je volledige recuperatie nodig?

A
  • Coördinatie
  • Maximale kracht
  • Opeenvolgende wedstrijden
  • Techniek
  • Snelheid, reactievermogen, explosiviteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke 4 soorten oefeningen kunnen we na onvolledige recuperatie?

A
  • Snelheidsuithouding
  • Krachtuithouding
  • Uithouding
  • Wilskracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn de modaliteiten voor maximale krachttraining?

A

80-100% 1RM
2-6 HH
4-6 reeksen
3-5min rust

vnl type 1 vezels worden aangesproken. Dit geeft een grote neuromusculaire belasting waardoor er veel recuperatie nodig is. Doel hierbij is 1 RM verhogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de modaliteiten voor snelkracht?

A

20-50% 1RM
6-12 HH
3 reeksen
3-5min rust
Traag exc, snel conc

belangrijk voor neuromusculaire coördinatie, sneller gewicht wegwerken, krachttraining < 30% 1RM heeft weinig nut

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is het verschil tussen adaptaties en respons op training?

A

Adaptatie
Langere termijn: hypertrofie, UH, slagvolume,…

Respons
Acuut: hartslag stijgt, lactaat stijgt,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het exercise intensity continuum?

A

Volledige range van intensiteit dat een individu aankan in verhouding tot de volhoudtijd.
Gaat van bovengrens (max inspanning, korte duur) tot ondergrens (rust, zitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen vermogen en capaciteit van energielerevende systemen?

Welk energiesysteem heeft grote capaciteit/vermogen?

A

Vermogen: Snelheid waarmee systeem ATP kan leveren
Capaciteit: Hoeveelheid energie dat systeem in totaal kan leveren

Anaëroob alactisch systeem heeft groot vermogen
Aërobe systemen hebben grotere capaciteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke zijn de verschillende energieleverende systemen?

A
  • Anaëroob alactisch systeem
  • Anaëroob lactisch systeem
  • Aërobe glycolyse
  • Aërobe vetoxidatie

Deze systemen werken samen, de ene triggert de andere

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe werkt het anaëroob alactisch systeem?

A

Type 2x vezels
Max 3-7 sec
CP + ADP -> ATP + C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe werkt het anaëroob lactisch systeem? (glycolyse)

A

Type 2a & 2x vezels (ook beetje type 1 vezels)
Max 2-3min
Glycogeen -> 2/3 ATP + Pyruvaat (of melkzuur)
Systeem vind plaats in cytoplasma (niet mitochondriëen!)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe werkt de aërobe glycolyse?

A

Type 1 en type 2a vezels
Tot 90min
Glycogeen -> pyruvaat + O2 -> 38 ATP + CO2 + H2O
Systeem vind plaats in mitochondriëen (krebscyclus)

Ook mitochondriale oxidatie genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe werkt de aërobe vetoxidatie?

A

Type 1 vezels
Meer dan 90min
VVZ + O2 -> 128 ATP + CO2 + H2O
Vetzuren verbrand in vuurtje KH (max 60% vetten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kwantificeren we anaëroob vermogen?

A
  • Spronghoogte squat jump
  • Piek wingate-test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Hoe meten we anaërobe capaciteit?

A
  • Herhaaldelijke sprongen (bosco jump test): 10x na elkaar springen & totale hoogte meten
  • Verval wingate-test
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wanneer is de lactaatconcentratie maximaal?

A
  • Hoogste bij 400-800m sprints (anaëroob lactisch & alactisch systeem)
  • Hoogst 2-6min na zeer grote inspanning

Concentratie-gradiënt 75% bloed (waar we meten) tov spier (waar het aangemaakt wordt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is MET?

A

Metabole equivalenten: liggen = 1 MET = 3.5 ml/min.kg
Wandelen, ADL = 3.5 MET = 12 ml/min.kg
Dus bij VO2max van 14 ml/min.kg zal een activiteit van 3.5 MET zeer lastig zijn

Hiermee kunnen we ook de calorie-verbranding meten: aantal MET activiteit * gewicht (kg) * tijd (uur) = Kcal
bv: joggen (6 MET), 60kg, 2u -> 6 * 60 * 2 = 720 Kcal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke factoren hebben een invloed op de VO2max?

A
  • Genetica
  • Training (25%)
  • Gewicht (ml/min.kg)
  • leeftijd (daalt vanaf 30j bij sedentairen, bij training stabiel tot 40-45j)

Cardiac output is limiterende factor voor VO2max

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke zijn de 4 intensiteitsdomeinen met respectievelijke grenzen?

A

Moderate (wandelen)
Aërobe drempel
Heavy (lopen)
Anaërobe drempel
Severe
VO2max
Extreme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het moderate intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons onder de aërobe drempel. ATP wordt aëroob geleverd, O2-verbruik stijgt tov rust. Als we sneller gaan zal dit O2-verbruik proportioneel stijgen, zolang we onder de drempel blijven. Stijging is 10 ml/min per Watt.
Lactaatconcentratie blijft constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het heavy intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons boven de aërobe drempel. Lactaatconcentratie stijgt en bereikt dan een steady state. De efficiëntie daalt: we hebben verbruiken meer zuurstof, nl. 14 ml/min.W

36
Q

Wat gebeurt er wanneer we in het severe intensiteitsdomein sporten?

mbt O2-verbruik en lactaatconcentratie

A

We bevinden ons boven de anaërobe drempel. Zuurstofverbruik krijgt geen steady state (deze blijft stijgen tot VO2max). Ook lactaat stijgt tot maximale waarde. Hier hebben we > 14 ml/min.W zuurstof nodig.

37
Q

Wat is GET?

A

Gas exchange threshold = aërobe drempel = vetdrempel = LT1.
Scheidt moderate & heavy domain

38
Q

Wat is CP?

A

Critical power = anaërobe drempel = LT2 = verzuringsgrens = maximal metabolic steady state.
Scheidt Heavy & extreme domain

Anaërobe drempel betekent niet dat inspanning op anaëroob systeem werkt. We kunnen deze inspanning 30-45min volhouden, dus is deze inspanning aëroob. Maximal metabolic steady state of threshold seperating heavy from severe is goede beschrijving.

39
Q

Welke spiervezelstypes gebruiken we wanneer we de aërobe drempel overschreiden?

Welke invloed heeft dit op de energiesystemen?

A

Wanneer we in het heavy domain komen, zullen volgens het size pinciple meer type IIa vezels gerekruteerd worden. Er zal via de glycolyse een hogere productie pyruvaat plaatsvinden, met overflow krebscyclus tot gevolg (omdat IIa vezels minder mitochondriën hebben). Hierdoor is er een procentuele stijging van lactaat & H+, wat weggebufferd wordt door HCO3-. Er wordt meer glycogeen gebruikt ipv vvz.

Deze stijging in lactaat is dus LT1 & kan vastgesteld worden in lactaattesten wanneer deze stijgt van de rustwaarde (1.5-2 mmol/L)

40
Q

Welke spiervezelstypes gebruiken we wanneer we de anaërobe drempel overschreiden?

Welke invloed heeft dit op de energiesystemen?

A

We gebruiken steeds meer type 2a & type 2b vezels (size principle). Dit zorgt voor een grote stijging van H+, Wat nu niet meer weggebufferd kan worden -> daling pH -> verzuring

De anaërobe drempel is dus de hoogste intensiteit waarbij even H+ gemaakt wordt, als weggebufferd

41
Q

Wat is ‘tegen de muur aanlopen’ in bv een marathon?

A

We lopen boven de anaërobe drempel (normaal kunnen we dit 30-90min volhouden met goede voeding, totdat glycogeenvoorraad intramusculair op is)
Wanneer we dit te lang doen is de glycogeenvoorraad dus op, we schakelen over op vetten (met tragere ATP turnover) => intensiteit zal snel verlagen

42
Q

Wat is de MaxLass test?

A

** Maximal lactate steady state **
Test voor opzoeken anaërobe drempel. We laten sporter 30min aan constant wattage rijden & meten lactaatniveau iedere 5min. Als het verschil tussen min 10 en min 30 in lactaat minder dan 1 mmol/L is, definiëren we dit als steady state (dus onder anaërobe drempel) => we testen opnieuw met 1 dag tussen tot we geen steady state zien.

Deze test is dus niet ideaal aangezien de sporter 3x moet komen & 3x een zware inspanning moet doen

43
Q

Wat is het Critical power model?

aka critical velocity model

A

Test voor anaërobe drempel te bepalen.
We laten de sporter 3-5 max inspanning van 2-20min uitvoeren, dit is dus boven de anaërobe drempel.
Dit geeft een hyperbole relatie tussen inspanning (Power) en volhoudtijd.
De critical power is dan de asymptoot aan deze relatie (wat de sporter mathematisch oneindig lang kan)

44
Q

In welke zone laat je een sporter een marathon lopen?

A

Dit is een inspanning van >90min dus tussen de aërobe en anaërobe drempel. Waar precies hangt af van conditie van de sporter: wie sneller loopt doet er minder lang over dus kan dichter bij de anaërobe drempel lopen.

45
Q

Wat zijn drie redenen waarom men een inspanningstest doet?

A
  • Prestatiediagnostiek (hoe snel zal ik kunnen lopen)
  • Hoeveel progressie kan ik nog maken?
  • Trainingszones bepalen
46
Q

Hoe kan je vanuit een inspanningstest afleiden of je atleet nog kan verbeteren?

A
  • VO2max nog verbeteren (sinds wanneer & hoeveel traint de sporter)
  • Aërobe drempel: kan getraind worden tot 70% van VO2max
  • Anaërobe drempel kan getraind worden tot 90-92% VO2max
47
Q

Hoe kunnen we de aërobe en anaërobe drempels beïnvloeden?

A

Positie van de drempels is puur trainen (moderate domain is fundament huis, heavy 1e verdiep & severe 2e verdiep -> fundament belangrijk)
Het is dus belangrijk om fundament op te bouwen en niet steeds tussen de drempels te trainen

48
Q

Waarom nemen we geen inspanningstesten af 1 dag na zware inspanning?

A
  • lactaatwaarde zal initieel lager zijn & nooit stijgen tot wat het normaal kan
  • Intramusculair glycogeen zal nog uitgeput zijn
49
Q

Wat zijn de trainingszones rekening houdend met Wattages?

A
  1. Recuperatie
  2. LSD (long slow distance)
  3. EDT (extensieve duurtraining)
  4. IDT (intensieve duurtraining)
  5. Threshold
  6. LDI (long duration interval)
  7. SDI (short duration interval)
  8. SIT (sprint interval)
50
Q

Wat zijn de trainingszones rekening houdend met hartslag?

A
  1. Recuperatie
  2. LSD (long slow distance)
  3. EDT (extensieve duurtraining)
  4. IDT (intensieve duurtraining)
  5. Threshold
  6. HIIT
51
Q

Hoe trainen we in de zone LSD en wat is het doel?

A

** Long slow distance **
* we trainen redelijk stuk onder aërobe drempel om er zeker niet over te gaan. 60-80% HFmax.
* Doel = vermoeidheidsdrempel uitstellen, basisuithouding, prestatie aërobe drempel, type 1 vezels

52
Q

Hoe trainen we in de zone EDT en wat is het doel?

A

** Extensieve duurtraining**
* We trainen korter dan LSD (bv 1u lopen), tegen of net voorbij aërobe drempel
* Doel = max verbruik vetten, AT opschuiven

53
Q

Hoe trainen we in de zone IDT en wat is het doel?

A

** Intensieve duurtraining **
* Lange blokken / langere training aan hogere intensiteit tussen de drempels
* We rekruteren meer type 2a vezels waardoor het glycogeenmetabolisme begint te werken
* Prestatie AT verbeteren
* AnT drempel verbeteren

54
Q

Hoe trainen we in de zone threshold en wat is het doel?

A
  • Tempo inspanningen 30-90min (99% aëroob)
  • prestatie AnT, VO2max, 2a vezels, buffercapaciteit
55
Q

Waarom zijn er verschillende trainingszones als het over wattage of hartslag gaat?

A

In de hoog-intensieve zones (boven anaërobe drempel) heeft hartslag weinig zin, want die kan niet snel genoeg stijgen. Wattages kunnen wel een onderscheid maken in deze zones.

Hierdoor beter dus geen hartslag gebuiken bij intervaltraining

56
Q

Hoe bepalen we best de maximale hartslag zonder een inspanningstest af te nemen?

A

Sporter laten 5min vollebak lopen -> max hartslag.
Hier kan je dan de zones op afstellen.

57
Q

Vanaf welke tijd is een inspanning grotendeels aëroob?

A

vanaf 2min inspanning is sws > 50% aëroob

58
Q

In welke zone lopen we een halve marathon?

A

Rond de anaërobe drempel (90min)

59
Q

Wat is het aandeel aëroob en anaëroob bij 1500m lopen?

A

Duur: ong 4min30
- 70% aëroob
- 30% anaëroob

60
Q

Hoe verloopt de pacingstrategie bij de meeste wedstrijden van middellange duur?

A

middenlange duur = 1500m, 3000m, roeien,…
* Pacing loopt parabool:
* snelle start
* midden constant (rond anaërobe drempel om lactaat constant te houden)
* Eindsprint

61
Q

Wat zijn de belangrijkste prestatiedeterminanten voor 1500m lopers?

A
  • VO2max
  • lactaattolerantie
  • anaërobe drempel
62
Q

Wat is TID?

A

Training Intensity Distribution
Hoeveel tijd besteed sporter aan welke intensiteit over zijn training

63
Q

Wat is het drempel model?

A

Groot aandeel van volume (50-60%) wordt tussen de drempels (LT1 & LT2) besteed

64
Q

Welke zijn de bekendste modellen voor TID?

A
  • Drempel model (threshold model)
  • Gepolariseerd model
  • Pyramidaal model
65
Q

Wat is het risico van het drempelmodel?

A

Fysiologische risico’s: als sporter 12x traint zal hij 7x snelle trainingen uitvoeren.
Deze inspanningen zijn gericht op glycogeen als substraatverbruik (in cytoplasma omgezet in pyruvaat)
Hierdoor wordt intramusculair glycogeen dag na dag uitgeput, terwijl deze 24-48u nodig heeft om heraangevult te worden.
Dit lijdt tot glycogeendepletie & dus overreaching

Daarnaast zal ook OS beïnvloed worden

66
Q

Wat is HRV & hoe interpreteer je het?

A

Hartslagvariabiliteit
* Hartslag aangestuurd door autonoom zenuwstelsel (laag -> PS meer actief; hoog -> OS meer actief)
* Als we goed uitgerust zijn, zal autonoom zenuwstelsel prikkelbaar zijn, dus zijn OS en PS allebei actief & is de HRV hoog. Dit is dus goed
* Als we moe zijn zal HRV dalen, dit betekent dat de belasting te hoog is

67
Q

Wat is het gepolariseerd model?

A

Veel trainen onder LT1, dan op juiste momenten HIIT boven LT2

68
Q

Bij welke sporten laat je je sporter gepolariseerd/pyramidaal trainen?

A

Elke sport die meer dan 50% aëroob is (dus vanaf 800m, 2min & langer)

69
Q

Vanaf wanneer trainen we met blokjes (interval) & waarom?

A

Vanaf inspanningen boven de anaërobe drempel, zo kunnen we meer volume doen aan deze snelheden.

70
Q

Hoelang zal een sporter een inspanning kunnen volhouden op zijn VO2max-intensiteit?

A

5 minuten

71
Q

Wat is de definitie van HIIT?

A

High Intensity Interval Training
* HIIT = Repeated bouts of short to moderate duration exercises (5s-10min)
* Completed at an intensity greater than the anaerobic threshold,
* Seperated by brief periods of low-intensity work or inactivity, This allows partial (often not full) recovery

72
Q

Wat zijn de aandachtspunten bij het toeschrijven van intervaltraining?

A
  • Intensiteit blokken aangeven
  • Lengte blokken
  • Intensiteit recuperatie (passief, actief)
  • Lengte recuperatie (volledig, onvolledig)
  • Aantal herhalingen
73
Q

Wat zijn de verschillende vormen intervaltraining?

A
  • Lange intervallen
  • Short intervals
  • Repeated sprints
  • Sprint intervals
74
Q

Aan welke intensiteit voeren we lange intervallen uit?

A
  • Vanaf anaërobe drempel tot net boven VO2max snelheid (110%) (dit is snelheid incrementele inspanningstest)
  • blokken van 1-10min
75
Q

Aan welke intensiteit voeren we short intervals uit?

A
  • Vanaf snelheid incrementele inspanningstest (VO2max) tot 120-130% VO2max
  • Blokken tot 1min
76
Q

Aan welke intensiteit voeren we repeated sprint training uit?

A
  • Vanaf 120% VO2max tot 180% VO2max
  • 3-10s
  • meer bij teamsporters
77
Q

Aan welke intensiteit voeren we sprint intervals uit?

A
  • Vanaf 160% VO2max tot All-out
  • 20-60s
78
Q

Hoelang moeten we recupereren na een sprint?

A
  • ATP & CP zijn na 10s volledig uitgeput
  • Deze vullen zich exponentieel terug aan: na 30-40s is 60-70% aangevuld met behulp van O2
  • Voor de laatste 30-40% hebben we 3-6min in totaal nodig
79
Q

Wat is het verschil mbt actieve & passieve recuperatie bij intervaltraining?

A
  • Actief: lactaat wordt sneller afgebroken, dus pH zal sneller op basisgehalte komen. Bij passief zal lactaatconcentratie langer hoog blijven
  • Actief: O2-verbruik zal zakken, maar zal niet tot rustwaarde gaan zoals bij passief
80
Q

Waar moeten we op letten bij het voorschrijven van VO2max training?

A
  • Sporter kan dit 5min aan 1 stuk volhouden
  • Het duurt 1min tot O2 verbruik op VO2max waarde zit => blokken goed kiezen
  • We zullen dus kiezen voor lange intervallen (2-4min in dit geval)
  • We moeten 8-12min op VO2max lopen, willen we VO2max verbeteren
  • Actieve recuperatie om O2-verbruik niet te laten zakken tot rustwaarde (sneller VO2max terug bereiken)
81
Q

Waar moeten we op letten bij het voorschrijven van training om alactisch vermogen/capaciteit te verbeteren?

A
  • Dit is sprinter die wilt werken op pieksnelheid => we willen ATP maximaal uitputten & dan volledig weer laten aanvullen voor volgende herhaling (6-7min rust)
  • Zo kan hij zelfde snelheid halen, dus hogere trainingskwaliteit
  • Inspanning 6-10s (repeated sprints)
  • Recuperatie kan actief of passief (eerder passief)
82
Q

Wat is belangrijk mbt belastingsdynamiek?

A

Er moet een balans zijn tussen overload en recuperatie:
* niet elke dag hetzelfde
* dagen van overload afwisselen met recuperatie
* Ook variatie in weken

83
Q

Hoe kunnen we trainingsbelasting kwantificeren? Waarop moeten we letten?

A

TL = V x I
* Volume = aantal kilometers/minuten
* Intensiteitsfactor is ingewikkelder: naargelang hoe intens je training is vermenigvuldigen we meer of minder (lineair of exponentieel)

  • Het is belangrijk dat je altijd op dezelfde manier de trainingsscore maakt!
  • Trainingsbelasting op weekniveau (dag tot dag) en op langere termijn (week tot week) goed afstellen
  • Elke kilometer die gelopen wordt vermenigvuldigen met die IF
84
Q

Wat zijn de intensiteitsfactoren als we trainingsbelasting lineair willen bepalen?

A

Lineaire IF
* RT = 0,5
* EDT = 1
* IDT = 2
* Threshold (EITa, aëroob) = 3
* EITb (weerstand) = 4
* IIT = 5

85
Q

Wat zijn de intensiteitsfactoren als we trainingsbelasting exponentieel willen bepalen?

A

exponentiële IF
* RT = 0,5
* EDT = 1
* IDT = 2
* Threshold (EITa, aëroob) = 4
* EITb = 7
* IIT = 12

86
Q

Wat is een 3-1 cyclus bij belastingsdynamiek? (Uithoudingstraining)

A
  • 3 weken belasting opbouwen
  • 4e week recupereren (40% minder load)
  • We stijgen ong 10% per week bij sporten met hoge mechanische belasting (lopen)
  • Bij fietsen, roeien,.. kunnen we evt 20% stijgen per week