T&C: Cervicaal Praktijk Onderzoek Flashcards

1
Q

uioyuihjkIn welke 3 delen verdelen we de CWZ?

A
  • Hoogcervicaal (C0-C2)
  • Mid- en laagcervicaal (C3-C7)
  • CTO (tot T3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het segmentum mobile? (CWK)

A

Het segment waarin beweging kan optreden tgv actie vd musculatuur. Dit segment wordt gevormd door 2 opeenvolgende wervels (die in verbinding staan via disci en ligamenten), en de beweging wordt gegenereerd door de gewrichten:
* Discus intervertebralis
* 2 facetgewrichten
* gewrichten van luschka (proc incunati)

kort: segmentum mobile = wervel + facetgewricht + spieren, neurogene en vascualaire structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Uit welke delen bestaat een cervicale wervel?

A
  • Corpus vertebrae (met processi uncinati (grootst C4-C6))
  • arcus (met pedikel en lamina)
  • processus articularis superior
  • processus articularis inferior
  • processus spinosus (gespleten)
  • processus transversus (met opening -> foramen transversarium, voor a. vertebralis // behalve C7)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is speciaal aan de facetgewrichten van de CWK?

mbt richting, innervatie

A

** Zygapophysiale gewrichten **
* Sterk geïnnerveerd => vatbaar voor pijn & degeneratie
* venterocraniaal gericht (=> veel beweeglijkheid mogelijk):
-> bovenaan (C3) 45° (relatief vlak)
-> onderaan (T1) 70° (relatief verticaal)
tov horizontale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is speciaal aan de discus intervertebralis van de CWK?

A
  • Eerste discus = C2-C3
  • Relatief hoge discushoogte
  • Discus blijft meer op zijn plaats door proc uncinati
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarin verschilt de atlas van de andere cervicale wervels?

A

C1
* Geen corpus
* Geen proc spin
* 2 massae laterales, verbonden via korte arcus ant & lange arcus post
* Fovea dentis vormt gewrichtsvlak in ant arcus
* Proc transv steken ver uit naar lateraal (palpatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarin verschilt de axis van de andere cervicale wervels

A

C2
* Dens (anterior, steekt craniaal uit)
* Heeft bovenaan 2 gewrichtvlakken voor atlas (proc art sup), onderaan 1 voor de corpus van C3 + 2 proc art inf
* heeft proc spin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke wervel is de vertebra prominens? Waarom?

A

C7: heeft langere proc spinosus dan overige cervicale wervels => goed palpeerbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke range is de CWZ meest actief? Wat is het gevolg voor de spieren en ligamenten?

A

Mid-range => veel musculaire activiteit, weinig ligmantaire stabilisatie nodig (dit is pas end-range)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke delen bestaat het ruggenmerg?

A

Substantia alba (witte stof):
* Tracti (bundels die omhoog/omlaag lopen)
Substantia grisea (grijze stof):
* Cornu dorsalis (achterhoorn)
* Cornu lateralis (zijhoorn)
* Cornu ventralis (voorhoorn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Door wat is het RM omhuld?

A

Door de meninges (hersenvliezen):
* Dura mater (buitenkant)
* Arachnoidea mater
* Pia mater (binnenkant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de cornu lateralis?

A

De zijhoorn: bezit viscero-motorisch neuronen van het OS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de cornu dorsalis?

A

De achterhoorn: bezit schakelneuronen die sensorische informatie doorgeven naar de sensorische banen in de witte stof. Op segmentaal niveau ontvangen ze sensorische info van de afferente dorsale wortel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de cornu ventralis?

A

De voorhoorn: bezit motorische voorhoorncellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is het RM verbonden met spinale zenuwen?

A

Via de dorsale wortel (perifere sensoriek) en de ventrale wortel (perifere motoriek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Uit welke takken is de plexus cervicalis opgebouwd?

A

De ventrale rami van C1-C4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uit welke takken is de plexus brachialis opgebouwd?

A

De ventrale rami van C5-T1 => n musculocutaneus, radialis, ulnaris & medianus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe varieert de ROM in de CWK?

A

Lager => minder ROM door ribben, verminderde discushoogte & stand facetten
LF & ROT zijn gelijk gekoppeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is nociceptieve pijn?

A

Pijn afkomstig van een geïnnerveerde structuur, deze gaat meestal niet over de middellijn, maar kan wel gerefeerde pijn geven
bv door facet, discus, spier, zenuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is synovitis van een facetgewricht? Wat kan de oorzaak zijn?

A

Ontsteking facetgewricht
* Degeneratieve aandoening (arthrose)
* Inflammatie
* trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kunnen we uit het klinisch onderzoek afleiden dat pijn van het facetgewricht afkomstig is?

A
  • Pijnlijke palpatie
  • is pijn unilaterale, diep & dof?
  • Pijnprovocatie bij EXT, LF homolat & ROT heterolat
  • Mobiliteitsbeperking segmentaal
  • Lokale spierhypertonie
  • Evt gerefereerde pijn hoofd (C0-C3) of scapulagebied (onder C3)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is degenerative disc disease?

A

Naam voor degenatieve verschijnselen van mobiele connecties WK => discusdegeneratie & osteofytvorming

treedt vnl op C5-C6: combinatie van veel beweging & weinig beschermde discus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke discus-aandoeningen zien we thv CWK?

A
  • Degenerative disc disease
  • Discus hernia
  • Duscusdisruptie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het typisch pijnpatroon van de discus?

A
  • nekpijn (vaak bilateraal)
  • gerefereerde pijn (interscapulair)
  • Toename bij compressieve activiteiten
  • Vaak minder pijn in liggende houding
  • evt. met radiculaire pijn (als druk op zenuwwortel)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kunnen we uit het klinisch onderzoek afleiden dat pijn van de discus afkomstig is?

A
  • Bewegingsbeperking in 1 of meerdere richtingen
  • Antalgische houding: lichte flexie en heterolat LF en rot
  • Extensie, LF en rotatie ipsilateraal zijn pijnlijk en beperkt
  • Compressietest geeft toename van pijn
  • Spurling: specifiek maar niet sensitief (valspositieven)
  • ULPT: sensitief maar niet specifiek (valsnegatieven)
  • Hoesten, niezen, valsalva: subarachnoidale druk stijgt, waardoor meer pijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het myofasciaal pijnsyndroom? Wat zijn de oorzaken?

A

Pijn in de spier en de omliggende fascia.
Vaak door acuut trauma met blijven musculaire pijn (bv. whiplash)
Ook chronisch tgv RSI, slechte houding, stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is het mechanical interface dysfunction?

A

Compressiepijn
Ruimte omgeven door zenuwstructuren kan verkleinen of vergroten afh van UH, beweging,.. => er is meer of minder compressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is de mechanical interface?

A

ruimte die zenuwstructuren omgeven gevormd door musculoskeletale structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke beweging vernauwt het foramen intervertebrale?

A

LF homolat + ROT homolat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van mechanical interface dysfunction?

A
  • Vernauwing van het foramen intervertebrale: homolaterale lateroflexie en rotatie
  • Thoracic outlet syndrome
  • N. medianus: pronator tunnel, carpaaltunnel
  • N. radialis: supinator tunnel
  • N.ulnaris: Cubital tunnel, kanaal van Guyon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is neural tissue dysfunction?

A

Rekpijn zenuw door beweging die tensie op zenuwstelsel doen toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van neural tissue dysfunction?

A
  • Discus hernia (vaker bij jonge mensen)
  • Stenose (vaker bij ouderen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het verschil tussen radiculopathie en myelopathie?

A

Radiculopathie = druk zenuwwortel (vernauwing foramen intervertebrale)
Myelopathie = druk myelum (vernauwing spinaal kanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de anamnestische kenmerken van cervicaal radiculair syndroom?

A
  • Pijn wordt omschreven als branderig, schietend, scherp,…
  • Historiek van zenuwletsel of pathologie
  • Pijn is geassocieerd met andere neurologische symptomen (Paresthesieën, gevoelloosheid, zwakte)
  • Pijn bevindt zich in een dermatoom
  • Pijn reageert niet zo goed op NSAID en simpele pijnstillers
  • Pijn is hoog-irriteerbaar
  • Spontane en paroxysmale pijn (pijnscheuten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat betekent hoog-irriteerbare pijn?

A
  • Hoge VAS
  • Pijn in rust
  • pt weet niet wat te doen om pijn te doen afnemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is het klinisch pijnpatroon bij cervicaal radiculair syndroom?

A
  • Pijn : î extensie, ipsilat LF en rotatie
  • Houding : voorovergebogen
  • Pijn verlicht door flexie als geen inklemming van neurale structuren
  • nekpijn uitstralend naar schouders en dikwijls interscapulair, soms uitstraling BL
  • de patiënt KAN eveneens klagen over gevoelsstoornissen in het corresponderende dermatoom en krachtsverlies in het corresponderende myotoom
  • sympatische klachten kunnen: gevoel van gezwollen hand, acrocyanose (blauwe extremiteiten)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zien we in ons klinisch onderzoek bij cervicale radiculaire pijn?

A
  • Myotoomdistributie: krachtsverlies
  • Reflexen: hyporeflexie
  • Dermatoomdistributie: uitstralende pijn in de arm volgens een radiculair patroon
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van myelopathie?

A
  • Cervicale kanaalstenose
  • (Mediane) discusprolaps
  • (Medullaire) tumoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de symptomen van cervicale myelopathie?

A
  • Klassiek: meestal bilateraal klachten in armen/handen; moeilijkheden met schrijven/stappen.
  • Evt. urinaire disfuntie
  • Verlies van vibratie- en diepe gevoeligheid: afhankelijk van plaats van het letsel
  • Verlies van posturale controle (achterste kolomdeficit)
  • UMN-syndroom (hyperreflexie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke soorten hoofdpijn bestaan er?

A
  • Spanningshoofdpijn
  • Clusterhoofdpijn
  • Migraine
  • Cervicogene hoofdpijn
41
Q

Wat kenmerkt spanningshoofdpijn?

A

myofasciale oorsprong, kan lang duren (dagen), meestal gerefereerde klachten (trapezius, …) -> waar heb je hoofdpijn? -> elke spier heeft zijn uitstralingsgebied

42
Q

Wat kenmerkt clusterhoofdpijn?

A

heel intens, hoge pijnscores, limiterend dagelijks leven pt, nooit meer dan 3u, vaak achter ogen, unilateraal, geassocieerde symptomen (rood gezicht, tranende ogen,..)

43
Q

Wat kenmerkt migraine?

A

fotofobie, fonofobie, unilateraal, kan per aanval wisselen van kant, duur: 3u tot 3-4dagen, reageert op medicatie

44
Q

Wat kenmerkt cervicogene hoofdpijn?

A

afkomstig van articulaire segmenten in nek, provocatie bewegingen nek

45
Q

Welke zijn de meest voorkomende anamnestische klachten mbt de CWK?

A
  • Hoofdpijn
  • ROM nek verminderd
  • Neurogene klachten C6-C7-C8 (arthrose, hernia)
46
Q

Wat doen we bij de specifieke inspectie CWK?

A
  • UH: waar pt klachten heeft (meestal zit)
  • kijken sagittaal en posterieur
  • scoliose, hyperkyfose T, hyperlordose C bekijken
  • stand schouders
  • Loodlijn oorlel = AC-gewricht, anders anteropositie
  • Trofiek spieren (hyper- of atrofie)
  • LF of rotatiestand (5° normaal als neutraal normaal aanvoelt)
47
Q

Welke zaken voeren we uit bij het BFO cervicaal? Waar kijken we naar? Wat is UH pt?

A

Actief en passief (geen R in voll WZ):
* FL
* EXT
* LF
* ROT
* Diagonale ventrale en dorsale test
* Algemene provocatietests (distractie en compressie)

kijken naar:
* Bewegingskwantiteit (amplitudo)
* Bewegingskwaliteit
* Relatie herkenbare pijn en symptomen versus beweging

UH = zit

Passief = overdruk

48
Q

Wat laten we de pt uitvoeren bij BFO actief flexie? Waar kijken we naar? Wat doen we als T bij passief?

A
  • We vragen om kin naar borst te brengen (laagcervicale fl)
  • We verwachten 45°, afstand kin-sternum 2-3 vingers.
  • Ook terugkeren verwachten we laagcervicaal
  • Passief: overdruk boven-achterhoofd
49
Q

Wat laten we de pt uitvoeren bij BFO actief extensie? Waar kijken we naar? Wat doen we als T bij passief?

A
  • Hoofd naar achter bewegen
  • We verwachten gezichtsvlak 15° met horizontale
  • Terugkeren: eerst hoogcervicaal, dan laagcervicaal (anders overactieve SCM)
  • Passief: overdruk voorhoofd
50
Q

Wat laten we de pt uitvoeren bij BFO actief LF? Waar kijken we naar? Wat doen we als T bij passief?

A
  • Hoofd zijwaarts buigen, oor naar schouder
  • We verwachten 40°
  • kijk naar schouderelevatie, geassocieerde FL, EXT, ROT + L-R vgl
  • Passief: overdruk bovenkant hoofd, schouder fixeren of elevatie inwerken
51
Q

Wat laten we de pt uitvoeren bij BFO actief rotatie? Waar kijken we naar? Wat doen we als T bij passief?

A
  • Over de schouder opzij kijken
  • We verwachten 80-85°
  • Kijken naar geassocieerde LF, EXT
  • Passief: overdruk met of zonder schouderelevatie
52
Q

Waarom doen we in het passief BFO van lateroflexie en rotatie passieve elevatie?

A

Indien de pijn optreedt aan de homolaterale zijde van de lateroflexie kan compressie ter hoogte van de facetgewrichten
of het neuroforamen de pijn uitlokken.
Wanneer pijn optreedt aan de heterolaterale zijde van de lateroflexie kunnen differentiatietests worden uitgevoerd. De
bewegingsuitslag van de lateroflexie wordt vergeleken met de bewegingsuitslag van lateroflexie in combinatie met een
passieve elevatie van de heterolaterale schouder. De volgende mogelijkheden kunnen zich voordoen:
1. De bewegingsamplitudo is gelijk en/of er is geen verandering in symptomen. Dit wijst mogelijks op een articulaire
disfunctie met rek ter hoogte van de capsuloligamentaire structuren (zie toegevoegd onderzoek).
2. De bewegingsamplitudo bij lateroflexie alleen is kleiner dan de bewegingsamplitudo bij lateroflexie in
combinatie met schouderelevatie en/of de symptomen verminderen bij schouderelevatie. Deze beperking kan
vermoedelijk toegeschreven worden aan neurogene of musculaire structuren (zie toegevoegd onderzoek).

53
Q

Via welke bewegingen induceren we het meeste compressie in het neuroforamen en facetgewricht?

A
  • Extensie: compressie neuroforamen en facetgewricht
  • Lateroflexie: compressie neuroforamen en facetgewricht homolateraal
  • Rotatie gelijkgericht: meest compressie neuroforamen
  • Rotatie tegengesteld: meest compressie facetgewricht
54
Q

Via welke bewegingen induceren we het meeste rekpijn in spieren, ligamenten, kapsel ligamenten?

A
  • Flexie: rek allemaal
  • Lateroflexie: rek allemaal contralateraal
  • Rotatie gelijkgericht: meest rek myofasciaal (levator scapulae)
  • Rotatie tegengesteld: meest rek kapsel facetgewricht (ook myofasciale rek, vnl trapezius pars descendens)
55
Q

Op welke structuren kunnen we rekpijn veroorzaken bij beweging?

A
  • spieren, lign, kapsel, zenuwen
  • niet bloedvaten!!!
56
Q

Hoe differentiëren we tussen myofasciale rekpijn of kapsulaire rekpijn bij de ventrale diagonaaltest van het BFO cervicaal?

A
  • FL + LF + ROT tegengesteld => pijn, dan is het of kapsel facetgewricht of trapezius pars descendens.
  • Werken we schouderelevatie in, dan is trapezius niet langer op rek, als we dan nog pijn hebben is het dus kapsel facetgewricht.
57
Q

Hoe voeren we de ventrale diagonaaltest uit bij het BFO cervicaal? Met welk doel?

A
  • Rekpijn uitlokken
  • P in zit, T achter P, 1 hand op hoofd, andere hand op schoudertop van pijnlijke zijde
  • voer FL uit, dan LF heterolat, rot heterolateraal (myofasciaal levator)
  • Dan rot homolateraal (kapsel facetgewricht of myofasciaal trap desc)
  • schouderelevatie ter differentiatie

Voor de rotatie kan je 2 handen rond hoofd gebruiken ipv fix schoudertop

DUS: pijn L => we de FL, LF R, ROT R (myofasciaal levator), ROT L (kapsel of trap)

58
Q

Hoe voeren we de ventrale diagonaaltest uit bij het BFO cervicaal? Met welk doel?

A
  • Compressiepijn uitlokken
  • P in zit, T achter P, 1 hand op hoofd, andere hand op schoudertop van gezonde zijde
  • voer EXT uit, dan LF homolat (compressie neuroforamen + facetgewricht)
  • ROT homolat (compressie neuroforamen)
  • Dan rot homolateraal (compressie facetgewricht)

DUS: pijn L => we de EXT, LF L, ROT L (Neuroforamen), ROT R (Facetgewricht)

59
Q

Hoe voeren we de algemene compressietest uit bij het BFO cervicaal? Met welk doel?

A
  • P in zit, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: Beide handen nemen contact op het hoofd van de patiënt, de onderarmen stabiliseren de
    schouders van de patiënt.
  • Uitvoering: De therapeut voert een caudale druk uit en evalueert de pijn. Die axiale druk wordt in een eerste fase uitgevoerd
    vanuit neutrale positie. Dezelfde axiale druk kan ook worden uitgevoerd vanuit flexie, extensie of lateroflexie.
  • Observatie/interpretatie: Naargelang de positie van de cervicale wervelkolom kan eventueel binnen het articulair segment
    gedifferentieerd worden: vanuit flexie wordt de compressie eerder gestuurd in de richting van de ventrale kolom
    (facet/discus), waarbij vanuit extensie de compressie vooral op de posterieure structuren (facet/neuroforamen/discus)
    gericht is. Bij compressie vanuit lateroflexie zijn de inwerkende krachten gericht op de homolaterale facetten en de
    processi uncinati),
60
Q

Welke algemene provocatietests voeren we uit in het BFO cervicaal?

A
  • Algemene compressietest
  • Algemene distractietest
61
Q

Hoe voeren we de algemene distractietest uit bij het BFO cervicaal? Met welk doel?

A
  • P in zit, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: Beide handen nemen contact met de mandibulae en het occiput van de patiënt.
  • Uitvoering: De therapeut voert distractie uit in axiale richting.
  • Observatie/interpretatie: Bij pijnreductie door distractie is er een vermoeden van een intra-articulair derangement of
    discale problematiek. Bij pijnprovocatie door tractie denkt men eerder aan periarticulaire structuren (musculair,
    ligamentair, dura,…). Een distractietest geniet de voorkeur op een compressietest bij patiënten met een hoge actualiteit.
62
Q

Uit welke delen bestaat het toegevoegd onderzoek CWZ?

A
  • Articulair onderzoek
  • Myofasciaal onderzoek
  • Neurogeen onderzoek
63
Q

Bij welke soort pijn voeren we welk toegevoegd onderzoek uit CWZ?

A
  • Neuropathisch => neurogeen onderzoek
  • Nociceptief => articulair, myofasciaal
64
Q

Uit welke tests bestaat het provocatiegedeelte van het neurogeen toegevoegd onderzoek CWZ?

A
  • Drukprovocatietest (Spurling test)
  • Lengteprovocatie (neurodynamische tests)
65
Q

Uit welke tests bestaat het functiegedeelte (functietests) van het neurogeen toegevoegd onderzoek CWZ?

A

Motoriek
* SchouderABD C5-C6
* ElleboogFL C5-C6
* PolsEXT C6-C7
* DuimEXT C7-C8
* VingerADD-ABD C8-T1
* ElleboogEXT C7-C8
* PolsFL C7
* Oppositie C7
* Ulnaire deviatie C8

Reflex tests
* Biceps C5-C6
* Brachioradialis C5-C8
* Triceps C6-C8

Sensibiliteitsonderzoek:
C4, C5, C6, C7, C8, T1

66
Q

Uit welke delen bestaat het neurogeen toegevoegd onderzoek CWZ?

A

Provocatietests
* Drukprovocatietest (Spurling test)
* Lengteprovocatie (neurodynamische tests)

Functietests
Motoriek
* SchouderABD C5-C6
* ElleboogFL C5-C6
* PolsEXT C6-C7
* DuimEXT C7-C8
* VingerADD-ABD C8-T1
* ElleboogEXT C7-C8
* PolsFL C7
* Oppositie C7
* Ulnaire deviatie C8

Reflex tests
* Biceps C5-C6
* Brachioradialis C5-C8
* Triceps C6-C8

Sensibiliteitsonderzoek:
C4, C5, C6, C7, C8, T1

67
Q

Uit welke tests bestaat het functiegedeelte (functietests) van het articulair toegevoegd onderzoek CWZ?

A
  • Flexie midcervicaal onbelast C2-C6
  • Extensie midcervicaal onbelast C2-C6
  • Lateroflexie midcervicaal onbelast C2-C6
  • Rotatie midcervicaal onbelast C2-C6
  • Flexie belast C6-C7
  • Extensie belast C6-C7
  • Stenvers test 4 (Rotatie belast C6-T3)
  • Lateroflexie belast C6-T3
68
Q

Uit welke tests bestaat het provocatiegedeelte van het articulair toegevoegd onderzoek CWZ?

A
  • centrale PA
  • Unilaterale PA
69
Q

Uit welke delen bestaat het articulair toegevoegd onderzoek CWZ?

A

**Provocatietests **
* centrale PA
* Unilaterale PA

Functietests
* Flexie midcervicaal onbelast C2-C6
* Extensie midcervicaal onbelast C2-C6
* Lateroflexie midcervicaal onbelast C2-C6
* Rotatie midcervicaal onbelast C2-C6
* Flexie belast C6-C7
* Extensie belast C6-C7
* Stenvers test 4 (Rotatie belast C6-T3)
* Lateroflexie belast C6-T3

70
Q

In welke situaties zullen we het articulair toegevoegd onderzoek van de CWZ uitvoeren?

A
  • duidelijk afgebakende pijnzone (lokale pijn);
  • beperkte pijnduur;
  • mechanische pijn (neemt toe bij belasting/neemt af bij ontlasting);
  • verminderde kwantiteit van beweging die richtingspecifiek is;
  • afwezigheid van neurogene tekenen
71
Q

Hoe voeren we de centrale PA/postero-anterieure provocatietest uit CWZ?

A
  • P op buik, T hoofduiteinde P
  • Duim op duim op proc spin bovenliggende wervel
  • progressieve druk naar ventraal, evalueer pijn en elastisch gedrag

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

72
Q

Hoe voeren we de unilaterale PA/postero-anterieure provocatietest uit CWZ?

A
  • P op buik, T hoofduiteinde P
  • Duim op duim op proc art inf bovenliggende wervel (lichtjes opzij van proc spin)
  • progressieve druk naar ventraal, evalueer pijn en elastisch gedrag

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

73
Q

Wat is het algemene doel van functietests in het toegevoegd articulair onderzoek CWZ?

A

Segmenten zoeken die beperkt zijn in beweging. Niet om pijn op te zoeken!

74
Q

Hoe voeren we de midcervicale onbelaste flexie functietest uit CWZ?

A
  • C2-C6
  • P ruglig T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: beide wijsvingers van de onderzoekende handen nemen contact met de processus articularis of liggen in de interspinale ruimte van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering: therapeut voert een ventraalflexie uit en palpeert het cranioventraalwaarts glijden van de processus articularis of de interspinale ruimte die groter wordt
  • Observatie/interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

75
Q

Hoe voeren we de midcervicale onbelaste extensie functietest uit CWZ?

A
  • C2-C6
  • P ruglig T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: beide wijsvingers van de onderzoekende handen nemen
    contact met de processus articularis of liggen in de interspinale ruimte van het te
    onderzoeken segment
  • Uitvoering: de therapeut voert een dorsaalflexie uit en palpeert het dorsocaudaalwaarts
    glijden van de processus articularis of de interspinale ruimte die kleiner wordt
  • Observatie/interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in
    verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

76
Q

Hoe voeren we de midcervicale onbelaste lateroflexie functietest uit CWZ?

A
  • C2-C6
  • P ruglig T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: de radiale zijde van de wijsvingers van beide onderzoekende handen nemen contact met de processus articularis van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering: de therapeut voert afwisselend een linker en rechter lateroflexie uit geassocieerd met een sideglide en palpeert in de concaviteit de weerstand ter hoogte van de processus articularis
  • Observatie/interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

77
Q

Hoe voeren we de midcervicale onbelaste rotatie functietest uit CWZ?

A
  • C2-C6
  • P ruglig T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: de radiale zijde van de wijsvingers van beide onderzoekende handen nemen contact met de processus articularis van het te
    onderzoeken segment
  • Uitvoering: de therapeut voert afwisselend een linker en rechter rotatie uit en palpeert aan de heterolaterale zijde de weerstand ter hoogte van de processus articularis
  • Observatie/interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in
    verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

78
Q

Hoe voeren we de belaste flexie functietest uit CWZ?

A
  • C6-C7
  • P zit T naast P
  • Handgreep en contactpunten: de wijsvinger van de onderzoekende hand ligt in de interspinale ruimte van het te onderzoeken segment, de werkende hand wordt op het hoofd of op de ellebogen van de patiënt geplaatst
  • Uitvoering: de werkende hand voert een flexie uit en palpeert het interspinaal openen
  • Interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

79
Q

Hoe voeren we de belaste extensie functietest uit CWZ?

A
  • C6-C7
  • P zit T naast P
  • Handgreep en contactpunten: de wijsvinger van de onderzoekende hand ligt in de interspinale ruimte van het te onderzoeken segment, de werkende hand wordt op het hoofd of op de ellebogen
    van de patiënt geplaatst
  • Uitvoering: de werkende hand voert een extensie uit en palpeert het interspinaal sluiten
  • Interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in verhouding tot craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

80
Q

Hoe voeren we de belaste rotatie functietest uit CWZ?

A
  • C6-T3, Stenvers Test IV
81
Q

Hoe voeren we de belaste rotatie functietest uit CWZ?

A
  • C6-T3, Stenvers Test IV
  • P zit T achter P
  • Handgreep en contactpunten: de therapeut omvat met de hand van de gelijknamige arm de elleboog van de patiënt en brengt de arm in 160° anteflexie, met de wijsvinger van de andere hand palpeert hij een wervel van de cervicothoracale overgang (C6-T3) aan de heterolaterale zijde
  • Uitvoering: de patiënt voert nu een maximale anteflexie uit en wordt hierdoor ondersteund door de therapeut
  • Observatie en interpretatie: tijdens een maximale anteflexie moet bij een optimaal bewegende schoudergordel in de verschillende segmenten van de cervicothoracale een homolaterale rotatie van de bovenliggende op de onderliggende wervel
    kunnen worden vastgesteld
82
Q

Hoe voeren we de belaste lateroflexie functietest uit CWZ?

A
  • C6-T3
  • P zit T naast P
  • Handgreep en contactpunten: de wijsvinger van de onderzoekende hand ligt in de
    interspinale ruimte van het te onderzoeken segment aan de homolaterale zijde van de
    lateroflexie, de werkende hand wordt op het hoofd van de patiënt geplaatst
  • Uitvoering: de werkende hand voert een lateroflexie uit en palpeert het interspinaal
    sluiten aan de homolaterale zijde of het openen aan de heterolaterale zijde
  • Interpretatie: de therapeut evalueert de kwantiteit van bewegen in verhouding tot
    craniaal en caudaal gelegen segmenten

Deze maakt deel uit van het toegevoegd articulair onderzoek

83
Q

Hoe voeren we de spurling test uit?

A
  • P in zit, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand neemt contact met de schouder, de andere hand rust op het hoofd van de
    patiënt.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een extensie, lateroflexie en homolaterale rotatie van de cervicale wervelkolom uit. Het verschil met de dorsale diagonaal bestaat erin dat nu extra extensie en aangehouden druk wordt
    uitgeoefend. De Spurling test kan worden vergeleken met de Kemp test voor de lumbale wervelzuil.

Deze maakt deel uit van het toegevoegd neurogeen onderzoek. Waar het een drukprovocatietest is.

84
Q

Hoe voeren we lengteprovocatiestest voor de N. ulnaris uit in het toegevoegd neurogeen onderzoek van de CWK?

A
  • P ruglig, T naast P
  • We rekken de neurogene structuur
  • N. Ulnaris (C8-T1)
  • begin met arm horizontaal gestrekt in 90° ABD
  • FL EB met lichte DF pols

We beoordelen de ROM, pijn, afweerspanning en compensatie. + L-R vgl!

85
Q

Hoe voeren we lengteprovocatiestest voor de N. radialis uit in het toegevoegd neurogeen onderzoek van de CWK?

A
  • P ruglig, T naast P
  • We rekken de neurogene structuur
  • N. radialis (C5-C7)
  • begin met bovenarm horizontaal in 90° ABD, EB 90°, onderarm verticaal
  • PF pols
  • endo schouder
  • ext EB

We beoordelen de ROM, pijn, afweerspanning en compensatie. + L-R vgl!

86
Q

Hoe voeren we lengteprovocatiestest voor de N. medianus uit in het toegevoegd neurogeen onderzoek van de CWK?

A
  • P ruglig, T naast P
  • We rekken de neurogene structuur
  • N. Medianus (C6-T1)
  • begin met bovenarm horizontaal in 90° ABD, EB 90°, onderarm verticaal
  • DF pols
  • Exo schouder
  • EXT EB
  • DF pols

We beoordelen de ROM, pijn, afweerspanning en compensatie. + L-R vgl!

87
Q

wat beoordelen we bij lengteprovocatiestests in het toegevoegd neurogeen onderzoek van de CWK?

A

de ROM, pijn, afweerspanning en compensatie. + L-R vgl!

88
Q

Uit welke niveau’s komt de N. medianus?

A

C6-T1

89
Q

Uit welke niveau’s komt de N. ulnaris?

A

C8-T1

90
Q

Uit welke niveau’s komt de N. radialis?

A

C5-C7

91
Q

Welke lengteprovocatiestest voeren we uit in het toegevoegd neurogeen onderzoek van de CWK?

A
  • N. medianus
  • N. radialis
  • N. ulnaris
92
Q

Welke functietests kunnen we uitvoeren in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C5-C6?

A
  • SchouderABD (zit, bilat, T achter P)
  • EBflexie (zit, T achter P)
  • uitvoering: L-R vgl, 5s isometrisch houden met breaktest
93
Q

Welke functietests kunnen we uitvoeren in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C6-C7?

A
  • Polsextensie (zit, T naast P, arm gestrekt)
  • uitvoering: L-R vgl, 5s isometrisch houden met breaktest
94
Q

Welke functietests kunnen we uitvoeren in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C7-C8?

A
  • Duimextensie (fixeer duimmuis, R DIP)
  • EB ext (ruglig EB in 90°)
  • uitvoering: L-R vgl, 5s isometrisch houden met breaktest
95
Q

Welke functietests kunnen we uitvoeren in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C8-T1?

A
  • VingerADD-ABD (vinger tussen vingers)
  • uitvoering: L-R vgl, 5s isometrisch houden met breaktest
96
Q

Welk reflex kunnen we testen in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C5, C6?

A
  • M. biceps Brachii
  • ruglig, aanslaan op eigen duim
  • L-R vgl, 5x uitvoeren, evt met hoesten
97
Q

Welk reflex kunnen we testen in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C5-C8?

A
  • M. Brachioradialis
  • ruglig, arm in lichte FL, aanslaan midden radius
  • L-R vgl, 5x uitvoeren, evt met hoesten
98
Q

Welk reflex kunnen we testen in het toegevoegd neurogeen onderzoek voor niveau C6-C8?

A
  • M. Triceps Brachii
  • ruglig, BA verticaal in de lucht, hand op andere schouder
  • L-R vgl, 5x uitvoeren, evt met hoesten
99
Q

Waar ga je het sensibiliteitsonderzoek uitvoeren voor de niveau’s C4-T1?

A

C4: Upper trap
C5: insertie deltoid
C6: duim
C7: middenvinger
C8: Pink
T1: Ulnaire onderarm

L-R vgl
ogen gesloten