REVAKI neuro: Algemeen Flashcards

1
Q

Uit welke delen is het CZS opgebouwd?

A
  • Hersenen
  • Cerebellum
  • Medulla oblongata
  • Ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de functies van de frontale kwab van de hersenen?

A
  • Primary Motor Cortex (Precentral Gyrus)
  • Voluntary motor functions
  • Concentration
  • Verbal communication
  • Decision making
  • Planning
  • Personality

planmatig executieve functies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de functies van de pariëtale kwab van de hersenen?

A
  • Primary Somatosensory Cortex (Postcentral Gyrus)
  • Sensory functions (Pain, heat and other sensations)
  • Comprehension of language
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de functies van de temporale kwab van de hersenen?

A
  • Begrijpen wat gezegd wordt
  • auditieve en olfactorische prikkels interpreteren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de functies van de occipitale kwab van de hersenen?

A
  • Primary Visual Cortex
  • Processing visual information
  • Storing visual memories
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de functies van de hersenstam? Uit welke delen bestaat deze?

A
  • Breathing
  • Swallowing
  • Heart rate
  • Middenhersenen (mesencephalon)
  • Pons
  • Medulla Oblongata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de functies van het cerebellum?

A
  • Coordination
  • Balance
  • Stores memories of previously learned movement patterns
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke gevolgen zien we na a. cerebri media letsel?

A
  • Sensorimotorische regio
  • contralaterale hemiparese (kan slap = hemiplegie)
  • contralaterale sensorische stoornissen (meestal geen volledige uitval, pijnfenomenen)
  • Als Linker infarct => afasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe behandelen we patiënten na a. cerebri media letsen?

A
  • mobilisatie
  • spierversterking
  • proprioceptie
  • pijnbehandeling
  • afasiebehandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke vlakken verschilt reparatie tussen verschillende personen?

A
  • Flexibiliteit
  • Exploitatie
  • adaptatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is flexibiliteit na een letsel?

A

De mogelijkheid om na een letsel terug te leren functioneren. Hier heeft iedereen zijn eigen reservecapaciteit, waar je als therapeut weinig invloed op hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is exploitatie na een letsel?

A

beschikbare reservecapaciteit vinden & de P helpen om deze reservecapaciteit maximaal te exploiteren (hier heeft therapeut veel invloed) -> zo komen we tot maximale adaptatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het centrum van Broca?

A
  • Motorisch spraakcentrum
  • Linker frontale kwab
  • motorische afasie
  • moeite met praten, vaak korte zinnen, verdraaien woorden
  • Bewust van situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het centrum van Wernicke?

A
  • Sensorisch spraakcentrum
  • Linker temporale kwab
  • Sensorische afasie
  • Moeite met begrip, woordensalade
  • Weten zelf niet dat hun zinnen niet kloppen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een fMRI?

A

Functional magnetic resonance imaging
MRI waarbij je taken uitvoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is pruning? Wat is de aanleiding hiervoor?

A

Het ‘wegknippen’ van overtollige netwerken in het zenuwstelsel. Initieel (als kind) maken we heel veel connecties => we kunnen veel leren als we jong zijn. Later worden connecties die niet gebruikt worden weggewerkt. Deze verbindingen worden minder dominant
Aanleiding = Efficiëntie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is posttetanische potentiatie? Welke stof is hier verantwoordelijk voor?

A

Hoe meer we iets oefenen, hoe beter we erin worden. Initieel zullen we na oefenen early phase posttetanic potentiation krijgen. Hoe meer we dan blijven oefenen, hoe meer structurele veranderingen we krijgen (nieuwe netwerken). Zo komen we uiteindelijk tot Posttetanic long term potentiaton
Dit door influx calcium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke reacties heeft het brein op schade? Zijn deze gevolgen negatief of positief voor de functie?

A
  • Oedeemvorming (neg)
  • Degeneratie (neg)
  • Diaschisis (neg)
  • Denervatie overgevoeligheid (neg & pos)
  • Synaptogenese (pos)
  • Demaskeren (pos)
  • Regeneratie (pos, amper cerebraal)
  • Remapping (pos)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de penumbra?

A

Letsel in brein -> initiële defectzone (witte zone: neuronen defect, verloren) = umbra = schaduwzone -> Rondom deze zone = penumbra = half-schaduwzone -> cellen zijn in nood, potentieel verdere uitbreiding defect, deze cellen kunnen gered worden
Penumbra is in gevaar -> we hopen dat deze niet ook volledig uitgeschakeld wordt. Eerste 24-48u niet prikkelen -> negatief effect bij bewegen aangedane ledematen want zone wordt aangesproken => meer schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de gevolgen van oedeem in het brein na letsel?

A
  • Oedemateus brein: oedeem in gesloten kast veroorzaakt druk
  • Vgl met gezwollen enkel: op moment van zwelling is het niet het moment om te gaan lopen: we leggen ijs
  • brein: we leggen mensen mss kunstmatig in coma -> zo min mogelijk elektrische activiteit in brein te laten plaatsvinden want activiteit => meer schade & oedeem
  • Oedeem resorbeert zich -> bij activatie kan dit ook bevordert worden => niet te vroeg beginnen met kine, maar ook niet te lang wachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is anterograde degeneratie?

A

dendrietennetwerk beschadigd door bv. infarct
=> neuron wordt niet meer gevoed met input
=> neuron atrofiëert (aan neuron hangt axon vast dat brug vormt naar volgend neuron)
-> axon heeft geen werk meer, alsook verdere neuronen krijgen niets meer binnen
-> degeneren

Klinisch beeld dat we zien in beginfase na letsel kan nog verslechteren door deze degeneratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe is een neuron opgebouwd?

A
  • Dendrieten (ontvangt input van andere cellen)
  • Axon (stuurt info naar andere cellen of neuronen via actiepotentiaal)
  • Cellichaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is retrograde degeneratie?

A

Neuron met dendrieten defect (op dit neuron was axon aangesloten)
-> axon kan info niet meer kwijt
-> atrofiëert
-> rugwaarts effect op neuron (en zijn dendrieten)

Klinisch beeld dat we zien in beginfase na letsel kan nog verslechteren door deze degeneratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is transneuronale degenatie?

A
  • De combinatie van anterograde en retrograde degeneratie
  • Deze degeneratie wordt slechter hoe langer we wachten met REVA
  • Dit is het fenomeen van degeneratie volgend op beschadiging

Klinisch beeld dat we zien in beginfase na letsel kan nog verslechteren door deze degeneratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is diaschisis?

A
  • doorheenschudding = Cerebrale shock (gezonde structuren die verbonden zijn door hun netwerkconnectie met de umbra, die in shock gaan/inactief worden)
  • Alles is met alles geconnecteerd
  • Deze structuren worden ook inactief => klinisch beeld is groter dan we verwachten tov aangetaste zone
  • Sensorisch prikkelen helpt als revalidatie (facilitatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is denervatie-overgevoeligheid?

A
  • Toegenomen gevoeligheid thv de synaptische elementen na gedeeltelijke of totale denervatie
  • Minder prikkels -> receptoren doen aantal receptorplaatsen toenemen + ze worden overgevoelig (nemen alles op wat er is) -> lagere drempel
  • Dit kan ook negatief effect hebben -> bij handeling treedt er soms bv clonus of hypertonie op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is demaskering?

A
  • Activatie van latente systemen (axonen en synapsen), bij faling van dominant systeem
  • bv. als dominante tractus corticospinalis aangetast is, kan een andere baan de taak overnemen
  • We verbinden deze latente verbinding & activeren & reactiveren deze waardoor ze steeds sterker wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is synaptogenese? Welk mechanisme stimuleert dit?

A
  • Nieuwe synapsen tussen zenuwcellen worden gevormd.
  • Dit gaat samen met denervatie-overgevoeligheid: de noodkreten van gedenerveerde structuren worden gehoord.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn stamcellen? Waar vinden we deze?

A
  • Blanco cellen, die kunnen differntieren in andere cellen (spier: stamcel -> spiercel OF spier: stamcel -> vetcel. Kan allebei)
  • Ook in bepaalde delen CZS vinden we stamcellen. Deze differentieert van stamcel -> neuronale cel -> neuron met axon en dendrieten (moesten we dit massaal kunnen zou er veel meer regeneratie zijn).
  • We vinden deze stamcellen echter maar in bepaalde plaatsen (bv hippocampus)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de functie van de hippocampus?

A
  • Geur
  • Lange termijn geheugen
  • Locatie gebaseerde herinneringen
  • gedrag
  • emoties
  • leren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is de functie van de hippothalamus?

A
  • Controle autonome zenuwstelsel (OS, PS -> organen,..)
  • Controle endocriene zenuwstelsel (hormonen)
  • Fight & Flight
  • Temperatuurregeling
  • slaap-waakritme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is een gevolg van schade aan de hippocampus?

A
  • kortetermijn geheugenverlies
  • desoriëntatie
  • anterograde amnesie (geen nieuwe herinneringen meer vormen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het limbisch systeem?

A
  • Systeem dat instaat voor emotie, genot, motivatie en emotioneel geheugen
  • ligt tussen hersenstam en hersenschors
  • bestaat uit hippocampus, hypothalamus en amygdala
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is remapping?

A
  • Zones in het brein kunnen andere functie krijgen naargelang noden
  • if you don’t use it, you lose it
  • bv. Occipitale cellen worden blij blind worden omgeschoold om braille te leren
  • bv. Dove mensen kunnen beelden detecteren met deel van lobus temporalis = remapping
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is restitutie?

A

deel v lichaam dat disfuntioneel is, toch terug inzetten op dezelfde manier (gelijkaardige functie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is substitutie?

A

segmenten gebruiken die disfuncitioneel zijn, maar op andere manier gebruiken om tot resultaat te komen (typen ipv schrijven bij slechte fijne motoriek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke 3 principes zullen we gebruiken in onze therapie om de patiënt te helpen verbeteren?

A
  • Compensatie
  • Restitutie
  • substitutie
  • We zullen altijd deel restitutie, substitutie en compensatie hebben, verhouding zal verschillen per pt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is neuroplasticiteit?

A
  • De mogelijkheid van het CZS om nieuwe ervaringen vast te leggen en nieuw gedrag te leren of verloren gedrag te herleren obv revalidatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat zijn de verschillende principes van herleren?

A
  1. if you don’t use it, you lose it
  2. Exercise it and improve it
  3. Specificiteit
  4. Herhaling
  5. Intensiteit
  6. Tijd
  7. Betekenisvolheid
  8. Leeftijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is cross-modale plasticiteit?

A
  • zones in brein die voor iets anders bedoelt worden, nemen extra functie op (bv blind => occipitale kwab leest braille, doof => temporale kwab neemt visuele input op)
  • Dit hoort bij het principe If you don’t use it, you lose it
41
Q

Wat betekent Neurons that fire together, wire together?

A
  • Neuronen dat over zelfde beeld info hebben, vinden elkaar & connecteren
42
Q

Wat is use it or lose it?

A
  • Wanneer we neurale circuits niet gebruiken, zullen deze degraderen => functieverlies
  • Dit betekent niet dat deze circuits verloren gaan, er is eerder reallocatie
43
Q

Wat is FITT?

A

richtlijnen voor exercise it and improve it:
* Frequency
* Intensity
* Type of activty
* Time

44
Q

Welke type oefeningen geven we voornamelijk aan neuro-patiënten?

A

Specifieke functionele oefeningen: deze brengen veel meer veranderingen in het brein teweeg aangezien we ook het brein trainen ipv enkel kracht, mobiliteit,…

45
Q

Wanneer lopen we risico over overuse?

A

Als de intensiteit van oefenen te hoog is voor de fase waarin de patiënt zich bevindt.
bv CIMT (constraint induced movement therapy) waarbij de gezonde zijde gefixeerd wordt, is zeer intensief, dus mogen we niet te vroeg doen

46
Q

Hoe verloopt de timing van onze therapie? Op welke momenten hebben wij grootste impact?

A
  • Eerste uren/dagen: celdood, penumbra => niet intensief oefenen
  • Direct daarna: maximale neurplasticiteit => veel oefenen
  • Na 180d (eerste 6m): brein meest aangepast, maar nog steeds plastisch
47
Q

Wat is BWSTT?

A

Body weight supported treadmill training

48
Q

Wat zijn de 3 wetmatigheden van herstel van het PZS?

A
  • Herstel perifeer is groter dan centraal (niet perfect maar globaal gezien wel beter) -> oorspronkelijke structuur kan mogelijks regeneren -> regeneratieproces is lang proces => nood aan voorlopige opvangmechanismen (deze zijn beter en effectiever dan centraal)
  • Beter herstel bij fylogenetisch oudere vezels (deze waren al aanwezig bij voorouderen ofzoiets, meestal ook dunner) => dunne vezels herstellen sneller, ze zijn minder complex, minder myelinevezels dus minder omslachtig => gnostische sens herstelt minder dan vitale sens, post beter dan fijne motoriek, meer herstel autonoom zs dan somatisch
  • Herstel zal vollediger zijn, naarmate het letsel distaler gelegen is -> we moeten minder centimeters overbruggen, waardoor herstel vollediger zal zijn
49
Q

Wat zijn de verschillende mechanismen na beschadiging in het PZS?

A

Komen sterk overeen met CZS:
* Denervatie-overgevoeligheid (gevoeliger voor achetyl-choline)
* Collaterale innervatie (synaptogenese, sprouting meer succes)
* Veranderingen celllichamen (alle energie gaat naar groei zenuwvvezels (axonaal) ipv energie doorsturen)
* Veranderingen myelineschede (myelineschede wordt afunctioneel en hinderblok, dus wordt gedegenereert)
* Activering axonplasmastroom en neurotrofische factoren (grotere plasmastroom -> opbouw)
* Directe re-innervatie (axon groeit van proximaal naar distaal)

50
Q

Via welke stappen groeit een onderbroken axon in het PZS?

A
  • Axon onderbroken =>
  • veranderingen cellichaam
  • Opruiming
  • Cellen dichter naar distaal deel
  • Signaal => overgevoelig => vorming nieuwe takjes vanuit naburige neuronen
  • Eerst geleidingsnetwerk vanuit proximaal, dan groei
51
Q

Wat kenmerkt C-zenuwvezels?

A
  • Dun
  • Tragere geleiding dan A-vezels
  • Meer overlap dan A-vezels
  • Pijnzin
  • worden eerst overgevoelig, zullen dan ook eerder regenereren dan A-vezels

Bij schade zal er dus een grotere stoornis zijn aan de tastzin dan aan de pijnzin

52
Q

Wat kenmerkt A-zenuwvezels?

A
  • Dik
  • Snellere geleiding van C-vezels
  • Minder overlap dan C-vezels
  • Tastzin
  • worden later overgevoelig, zullen dan ook later regenereren dan C-vezels

Bij schade zal er dus een grotere stoornis zijn aan de tastzin dan aan de pijnzin

53
Q

Wat zijn de fases na degeneratie sensorische zenuwen PZS?

A
  1. Verlies sensibiliteit (grotere stoornis tastzin dan pijnzin)
  2. Collaterale sprouting dunne vezels
  3. Collaterale sprouting dikke vezels
  4. Ingroei dunne vezels
  5. Ingroei dikke vezels
54
Q

Wat zijn de fases na degeneratie motorische zenuwen PZS?

A
  1. Spiervezels die gedenerveerd geraken zetten hun extra gevoelig open voor eventuele contacten (sprouting)
  2. vergroting motorunits (minder nauwkeurige functie): Bij onvolledig laesies -> er zijn intacte en gelaedeerde motor-units => intacte motor-unit die eerst 10 vezels innerveerde, vormt nu takjes naar gedenerveerde spiervezels => nu 20 spiervezels -> motor-neuron heeft nog zelfde hoeveelheid neurotransmitters => zal minder nauwkeurig zijn
  3. Type grouping: Motor units innervering vnl 1 van de 2 type spiervezels -> liggen door elkaar (mozaïekbeeld linker fig)
    Als type 2 vezels uitvallen => motor-unit type 1 helpen type 2 => type 2 vezels passen aan naar trage vezels. Ze zijn gered maar worden soort hybride type vezels => nu geen mozaïekbeeld meer, maar lappendeken = TYPE GROÜPING -> niet normale van samenstelling spier -> motoriek kan hierdoor veranderen

Fasciculaties of spiertwitches -> zien we bij dit proces van regeneratie

55
Q

Wat is FAST?

A

Bij cva:
* Face
* Arm
* Speech
* TIME

56
Q

wat is de algemene prognose bij CVA?

A

80% herwint een vorm van stappen
50% herwint enige arm- en handfunctie

57
Q

Wat is de acute behandeling van CVA?

A

Bij thrombose:
* weefselplasminogeen binnen 3u
* Thrombectomie binnen 6u
NIET BIJ BLOEDING

Daarna is er reeds irreversibele schade

58
Q

Wat is de BI?

A

Barthel-Index
* evalueert natuurlijk herstel ADL (toilet, eten, mobiliteit) na CVA. Meeste scoren hier redelijk goed op, maar kijkt niet naar kwaliteit handelingen

59
Q

Welk aandeel van het herstel na CVA is te danken aan revalidatie?

A

Na 6m zal 40% natuurlijk herstel zijn, 60% moeten we doen door revalidatie

60
Q

Waarom geven letsel geen lokale invloed, maar eerder over grote gebied?

A

1 Neuron stuurt meerdere spieren aan bij verschillende bewegingen

61
Q

Wat betekent het heterarchisch complex?

A

Niet enkel M1 (primaire motore schors) controleert spinale neuronen, maar ook andere motorisch gerelateerde zones hebben connectie met RM (het is dus niet hiërarchisch, maar heterarchisch of parallel) -> er is overnamecapaciteit

62
Q

Wat zijn polymorfismen?

A
  • gevarieerde vorm van welbepaald gen (soort mutatie) -> kan codering van bepaalde eiwitten minder tot uiting laten komen
  • Variaties in DNA sequentie aanwezig in frequentie > 1%.
  • Beperkt of matig effect: verhogen risico’s op, geen directe oorzaak van (itt mutaties)
  • Geen duidelijk erfelijkheidspatroon

Bij polymorfisme BDNF -> impact op uitkomst herstel revalidatie.
1/3 heeft polymorfisme BDNF

63
Q

Wat is BDNF? Wat is de functie?

A

Brain derived neurotrophic factor
* staat in voor creatie nieuwe neuronen
* controle over veranderingen/ herschikking zenuwstelsel
* Bevordert leergedrag, verwerking, geheugen, associaties
* Hoe meer hoe beter
* hippocampus
* productie gestimuleerd door aërobe activiteit

1/3 heeft polymorfisme BDNF waardoor minder vrijgesteld wordt

64
Q

Hoe kunnen we een invloed hebben op de BDNF-productie?

A
  • productie gestimuleerd door aërobe activiteit
  • 2-3x/w aëroob trainen aan 70% max HF voor 6m -> beter leren tijdens REVA
  • aëroob trainen (+20min) en direct daarna taakspecifieke functionele training is best
65
Q

Wat is het leermodel Fitts-Posner?

A

model voor leren:
* Cognitieve fase (veel winst)
* Associatieve fase (verfijnen, minder winst, interne feedback)
* Automatiseringsfase (automatiseren, onbewust, dubbeltaken)

66
Q

Wat is massed practice?

A
  • Hoogintensief, repetitief oefenen
  • weinig rust bieden
  • Veel herhaling => voorkennis voor volgende keer
  • zorgt voor snelle verwerving, maar minder retentie en transfereerbaarheid
  • bv 1x10min in loop vd dag

= blocked practice

67
Q

Wat is distributed practice?

A
  • sessies met rustpauzes tussen herhalingen of sessies
  • Tijdsspreiding => verhoogde performantie
  • maar bij te grote tijdsspreiding minder rententie en leereffect
  • bv 4x10min in loop vd dag

= gespreid oefenen

68
Q

Welke vorm van aandacht geeft het meeste winst?

A

Externe focus => betere uitvoering, meer progressie en retentie dan interne focus

69
Q

Wanneer gebruiken we interne focus van aandacht?

A

Proprioceptieve training

70
Q

Wat is differentieel leren?

A

We variëren tussen oefeningen
bv. rechtstaan uit andere stoel

71
Q

Wat is contextueel leren?

A

We variëren in de oefening

72
Q

Wat is random practice?

A
  • vaardigheden door elkaar oefenen in een sessie
  • we hebben meer errors tijdens oefenen
  • maar meer retentie & generalisatie achteraf
73
Q

Wat is random practice?

A
  • vaardigheden door elkaar oefenen in een sessie
  • we hebben meer errors tijdens oefenen
  • maar meer retentie & generalisatie achteraf
74
Q

Wat is nominale moeilijkheid?

A

We maken de oefeningen moeilijker naargelang er minder fouten gemaakt worden.
Dit is afhankelijk van de persoon

75
Q

Wat is expliciete feedback?

A

Resultaatkennis, augmented FB

76
Q

Wat is impliciete feedback?

A

Uitvoeringskennis (verbaald, beeld bv. VR)

77
Q

Wat is dysgrafie?

A

Moeilijk kunnen schrijven

78
Q

Wat is RUMBA?

A
  • Relevant
  • Understandable
  • Measurable
  • Behavioral
  • Attainable
79
Q

Wat is SMART?

A
  • Specifiek
  • Meetbaar
  • Acceptabel
  • Realistisch
  • Tijdsgebonden
80
Q

Wat is het verschil tussen SMART en RUMBA?

A
  • B van RUMBA: gebonden aan behavior
  • T van SMART: tijdsgebonden
81
Q

Wat kunnen we doen om als therapeut motivatie te bevorderen op langere termijn?

A
  • Realistische tussentijdse doelen stellen
  • Betekenisvolle oefeningen geven
  • Vertrouwen hebben in therapeut
82
Q

Wat zijn de verschillende niveau’s van motivatie?

A
  • Arche: willen met arousel (basic instinct), spontaal, meest automatisch
  • Paleo: wil met emotie, warmbloedig willen, automatisme
  • Neo: willen met cognitief element, humaan willen, bewust, minst automatisch

Lopen:
arche: frisheid, alertheid, spierspanning, coördinatie
Paleo: loopbeweging (plas ontwijken, borduur op)
Neo: omgeving, route, afstand,…
Niet elke dag gaat alles even vlot (soms loop je echt super automatisch omdat je cognitief met iets anders bezig bent)
Andere dagen gaat het moeilijk (je moet al bijna bewust denken hoe je de volgende stap gaat zetten, moeite doen voor spierspanning)

Professioneel sprinter:
arche: arousel
Paleo: rondjes lopen piste
Neo: sporter zal echt nadenken over techniek! Knie-armtechniek
Deze techniek moet op wedstrijden wel naar lager niveau, anders zal hij geen topsprinter worden (moet op wedstrijd bezig zijn met baan, tegenstanders,…)

83
Q

Wat zien we bij een patiënt met schade op hersenstamniveau?

A

basaal instinct willen is aangetast => vaak vegetatieve status (subcomateus) -> parenteraal voeden, anders zal geen voeding opgenomen worden

84
Q

Wat zien we bij een patiënt met aandoening van de middenhersenen (limbisch systeem)?

A

kunnen motorisch vaak nog veel, maar zien geen betekenis & zinvolheid meer uit oefeningen => moet je pushen, anders doen ze niets (geen affiniteit & emotie bij oefeningen)

85
Q

Wat zien we bij een patiënt met een corticaal letsel (frontale laesie)?

A

Kunnen nog veel, maar executieve, plannen zal aangetast zijn.

86
Q

Wat is mental practice?

A

Handelingen mentaal verrichten => zelfde hersengebieden geactiveerd (maar minder motorische schors)
Wanneer je mentaal je inzet op motor gedrag, zal performantie van dit gedrag toenemen

!= mentale voorbereiding wanneer hoogspringer zich voorbereidt op sprong (dit is focussen op hetgeen komen gaat)

87
Q

Welke verschillende zaken hebben invloed op motivatie en motorisch gedrag?

A
  • Arousel
  • Aandacht
  • Emotie
  • Cognitie
88
Q

Wat doen spiegelneuronen? Welke belangrijke term is hiermee gekoppeld?

A

als we tijdens grijpbeweging steeds bepaald geluid hoort -> als we nu zien dat iemand anders grijpbeweging doen, hoort persoon zelfde geluid
Wat spiegelen spiegelneuronen? -> cross-modale abstractie: ze ontdaan een handeling van de dimensie beeld & houden de kern (grijpen) over, dat wordt dan gespiegeld naar nieuwe dimensie

monkey see – monkey do neuronen

89
Q

Wat is spiegeltherapie?

A

Hemi pt -> pt krijgt beeld dat de hemi hand beter functioneert dan hij effectief doet -> zones in brein meer actief
Als pt idee heeft over beweging (pt kan beweging mentaal uitvoeren) – verschillende materialen en UH’s

90
Q

Wat is het Arche-niveau van motivatie?

A
  • Willen met arousel (basic instinct), spontaan, meest automatisch
  • koudbloedig willen -> spinaal ruggenmerg en hersenstam => slang wilt eten enz, krokodil zal niet wachten om te eten -> geen emoties
91
Q

Wat is het Paleo-niveau van motivatie?

A
  • Paleo: wil met emotie, automatisme
  • warmbloedig willen -> Midhersenen (limbisch systeem) => hond wilt eten + is blij als eten klaargemaakt wordt, hond zal respect & emotie hebben voor baasje, dus zal wachten als baasje bevel geeft -> hond heeft voorkeur, kan rouwen, emoties voelen,…
92
Q

Wat is het Neo-niveau van motivatie?

A
  • Neo: willen met cognitief element, bewust, minst automatisch
  • humaan willen -> Cortex -> dorst + zin in tas koffie -> er is geen koffie, dus je gaat kijken waar je koffie kan krijgen. Dit is dus willen, waarover gedacht wordt
93
Q

Wat is forward & backward chainen?

A

Forward: handeling wordt progressief opgebouwd
Delen op zich! (motivatie)
Niet altijd met bereik einddoel (demotivatie)
pas betekenisvol als elke keten betekenisvol is

Backward: pt ziet hoe T alle stappen uitvoert & doet dan de laatse. Dit zorgt voor snellere bekrachtiging (motivatie)

94
Q

Hoe ontstaat type grouping?

A
95
Q

Hoe vaak komt een polymorfise van BDNF voor? Wat is het gevolg?

A

1/3 heeft polymorfisme BDNF waardoor minder vrijgesteld wordt

96
Q

Wat is ‘oefening baart kunst’?

A

Door een lichaamsdeel vaker te gebruiken krijgt het een grotere sensomotische corticale representatie (proprioceptoren van spieren en gewrichten zijn ondergevig aan toegenomen stimulatie)

97
Q

Wat is temporale summatie?

A

Als we een presynaptische cel aanspreken aan een frequentie waarbij de postsynaptische potentialen nog niet volledig uitgewerkt zijn, zal er gesuperponeerd worden. Met dus een toename in totaalvolume

98
Q

Welke 2 soorten oedeem zien we na hersenschade?

A

Cytotoxisch cerebraal oedeem: intracellulaire vocht
Vasogeen oedeem: Eiwitten & vloeistof uit beschadigde bloedvaten