T&C: Thoracaal Praktijk Onderzoek Flashcards

1
Q

Waarom is de thoracale wervelkolom minder beweeglijk dan de andere regio’s van de WK?

A
  1. Verminderde discushoogte (relatief)
  2. oriëntatie facetgewrichten
  3. grootte en oriëntatie proc spinosi (meer botsen)
  4. ribben
  5. sternum
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 opgedeelde regio’s van de thoracale WK?

A
  1. Vertebromanubriale regio (T1&2, Rib 1&2, manubrium)
  2. Vertebrosternale regio (T3-T7, Rib 3-7, sternum)
  3. Vertebrochondrale regio (T8-T10, Rib 8-10)
  4. Thoracolumbale regio (T11-T12, Rib 11-12)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar liggen de proc spinosi tov de proc transv (TWZ)?

A
  • T1-T3: zelfde niveau
  • T4-T6: Half niveau lager
  • T7-T9: 1 Niveau lager
  • T10-11: half niveau lager
  • T12: zelfde niveau
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen de bovenste & onderste thoracale wervels?

A
  • Bovenste (CTO): Proc uncinati, brede proc transv, lange en dunne proc spin
  • Onderste (TLO, T11-T12): Smalle proc transv (geen articulatie ribben), grotere corpus, korte en dikke proc spin
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke gewrichten worden gevormd in de TWK?

A
  • Intervertebraal (facetgewrichten)
  • Costovertebraal
  • Costotransversaal
  • Sternocostaal
  • Acromioclaviculair
  • Sternoclaviculair
  • Scapulothoracaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar hechten de ribben aan tov het sternum?

A
  • 1e rib: manubrium
  • rib 2-7: sternum
  • 8-10: onderliggend ribben hechten aan op bovenliggende via kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar hechten de ribben aan tov het sternum?

A
  • 1e rib: manubrium
  • rib 2-7: sternum
  • 8-10: onderliggend ribben hechten aan op bovenliggende via kraakbeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe zijn de facetgewrichten georiënteerd in de TWK?

A
  • Ze zijn frontaal georiënteerd (60°)
  • De superieure facetten zijn licht convex & dorsaal gericht naar superior en lateraal
  • De inferieure facetten zijn licht concaaf & ventraal gericht naar inferior en mediaal

factegewricht = zygapophysiaal gewricht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Uit welke delen bestaat een thoracale wervel?

A
  • Wervellichaam
  • Arcus (met pedikel en lamina)
  • processus transversus
  • processus articularis superior (superior zygapophyses)
  • processus spinosus
  • processus articularis inferior (inferior zygapophyses)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verloopt de orthosympathicus?

A

De orthosympathicus bevindt zich thv de thoracale regio en is opgebouwd uit preganglionaire cellichamen (T1-L2), grensstrengganlia (paravertebrale ganglia) en postganglionaire vezels (innerveren oraganene, spieren, huid, BV, zweetklieren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welk deel van de OS bezenuwd het hart?

A

T1-T9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de maag?

A

T5-T9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de lever?

A

T5-T11

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk deel van de OS bezenuwd het colon?

A

T9-L2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk deel van de OS bezenuwd de nieren?

A

T6-L2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zien we welke beweeglijkheid in de TWZ? Welke ROM?

A
  • Rotatie: 35°, grootst craniaal & in midden
  • LF: 35°, grootst caudaal
  • FL: zeer gering, grootst caudaal

TWK is over algemeen rigide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van flexie in de TWK?

A

Flexie gekoppeld met anterieure translatie en distractie

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van extensie in de TWK?

A

Extensie gekoppeld met posterieure translatie en distractie

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de osteokinematische gekoppelde beweging van rotatie in de TWK?

A

Rotatie gekoppeld met heterolaterale translatie en homolaterale LF

osteokinematisch = beweging van de wervel zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van flexie in de TWK?

A

Flexie gekoppeld met:
* Facet: het inferieure facet van de boveliggende wervel glijdt naar supero-anterieur
* Vertebrosternale regio: proc transv is concaaf tov convexe rib => anterieure rotatie rib met superieur glijden van tuberculum van de rib
* Vertebrochondrale regio: vlakke vorm gewricht => tuberculum costae transleert posterosuperomediaal

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van rotatie in de TWK (ribben en facet)?

A

Rotatie gekoppeld met:
* Facet: stand facetgewrichten => inferieur glijden aan homolat zijde, superieur glijden contralat => gekoppelde homolat LF
* Ribben: tuberculum heterolat transleert naar ant => anterieure rot (costovert) & superieure transl (costotransv).
Tuberculum homolat transleert naar post => post rot (costovert) en inf transl (costotransv)

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de arthrokinematische gekoppelde beweging van extensie in de TWK mbt facet en ribben (in de vertebrosternaal en vertebrochondraal regio)?

A

Extensie gekoppeld met:
* Facet: het inferieure facet van de boveliggende wervel glijdt naar infero-posterieur
* Vertebrosternale regio: proc transv is concaaf tov convexe rib => posterieure rotatie rib met inferieur glijden van tuberculum van de rib
* Vertebrochondrale regio: vlakke vorm gewrichten => tuberculum costae transleert anterolatero-inferieur

Arthrokinatisch = thv gewrichten (bv. facetgewricht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Uit welke delen is een rib opgebouwd?

A
  • Caput costae (maakt gewricht met wervel)
  • Collum costae
  • Tuberculum costae (maakt gewricht met proc transv)
  • Corpus costae (hecht aan op sternum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wanneer spreekt men van pump-handle bij inspiratie & expiratie?

A

Indien bewegingsas parallel loopt met het frontale plan (antero-posterieure diameter neemt toe)
Dit vnl bij de bovenste ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wanneer spreekt men van bucket-handle bij inspiratie & expiratie?

A

Indien bewegingsas parallel loopt met sagitale plan (transversale diameter neemt toe)
Dit vnl bij de onderste ribben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wanneer spreekt men van pincer/caliper beweging bij inspiratie & expiratie?

A

Dit bij de 11e en 12e rib. Deze bewegen naar post en lat bij inspiratie & naar anterior en mediaal bij expiratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe verschillen de verschillende costotransversale gewrichten per niveau?

A

De facetten hebben verschillende vorm:
* T1-T6: proc transv concaaf tov convexe tuberculum costae
* T7-T10: proc transv en tuberculum costae vlak
* T11-T12: proc transversi hebben geen facetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat karakteriseert de costovertebrale gewrichten mbt articulatie van de ribben?

A

De licht convexe caput costae articuleer met twee gewrichtsvlakken (1 van de bovenliggende & 1 van de onderliggende wervel)
De eerste rib articuleert enkel op T1.
De laatste 2 ribben articulairen enkel met T11 en T12.
De tweede rib tussen T1-T2,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn kenmerkt een myocard infarct?

Red flag

A
  • Borstpijn
  • Risicofactoren aanwezig (voorgeschiedenis, hypertensie, roken, diabetes, cholesterolemie)
  • Man > 40j
  • Vrouw > 50j
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat kenmerkt angina pectoris?

Red flag

A

Pijn of druk op borst bij inspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat kenmerkt pericarditis?

Red flag

A

Scherpe pijn thv de borst met uitstraling naar laterale nek of schouder
Deze pijn kan uitstralen naar spieren, het is dus belangrijk een differentiaal diagnose te maken met MSS pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat kenmerkt een wervelfractuur?

Red flag

A
  • Trauma
  • Osteoporose
  • Langdurig steroïdegebruik
  • > 70j
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat kenmerkt een pneumothorax?

Red flag

A

Recente hoestaanval bij zware inspanning of trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat kenmerkt een pneumonie?

Red flag

A

Pijn thv pleura, uitstralend naar de schouder
Deze pijn kan uitstralen naar spieren, het is dus belangrijk een differentiaal diagnose te maken met MSS pathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat kenmerkt een pleuritis?

Red flag

A
  • Ernstige, mes-achtige pijn tijdens inspiratie
  • VG respiratoire aandoeningen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat kenmerkt een pulmonaire embolie?

Red flag

A
  • Pijn borst/schouder/hoogabdominaal
  • dyspnoe
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn aspecifieke aandoeningen?

A

Aandoeningen die we niet objectief kunnen vastleggen met behulp van MBV. We kunnen geen structuur aanduiden die de oorzaak is van de pijn (enkel via anamnese en onderzoek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Welke 6 aspecifieke klachten zien we in de TWK?

A
  • Costochondrale klachten (geen zwelling)
  • gerefereerde pijn (vanuit cervicaal of visceraal)
  • Costovertebrale disfuncties (zoals ribdisposities, respiratoire laesies)
  • Facettaire disfuncties (hypo- of hypermobiele segmenten)
  • Houdingsgebonden klachten
  • Intrascapulaire pijn (vaak gerefereerd vanuit organen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is TOS?

Bij welke mensen zien we het meer?

A

Thoracic Outlet Syndrome
* verzamelnaam voor aandoeningen waarbij vaatzenuwbundel in het schoudergebied gekneld zit
* Het komt voor bij vrouwen dan bij mannen, lft 20-50j

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke structuren kunnen ingekneld zijn bij TOS?

Welke zijn meest voorkomend?

A
  • Plexus brachialis -> neurogenic TOS (NTOS) -> 90-98%
  • A&V Subclavia
  • A&V Axillaris
  • Veneus -> VTOS -> 3-5%
  • Arterieel -> ATOS -> 1%
41
Q

Op welke 3 specifieke plekken komt TOS voor?

A
  • De scalenuspoorten
  • costoclaviculaire ruimte
  • of coraco-thoraco-pectorale poort
42
Q

Welke structuren zorgen mogelijks voor inklemming bij TOS?

A
  • M. scaleni
  • pectoralis minor
  • sternocleidomastoideus
  • clavicula
  • rib 1
  • proc coracoideus
  • cervicale rib (structurele anomalie)
43
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van TOS?

A
  • Structureel: anomalieën (vergrote proc transv, cervicale rib, myofasciale fibreuze connecties,..)
  • Functioneel: myofasciale dysfuncties, articulaire dysfuncties, houding
44
Q

Wat zijn de symptomen van NTOS?

A

Nek, arm, schouder zijn meer diffuus (vaag) dan bij cervicaal radiculair syndroom.
* Compressor-type: symptomen vnl bij bovenhandse sporten
* Releaser-type: symptomen vnl bij lang aan bureau zitten (houding!), dan release bij slapen

45
Q

Wat zijn de symptomen van ATOS?

A
  • Pijn
  • Claudicatio (pijn tijdens gebruik arm)
  • Verminderde pols
  • Krampen
  • Doof gevoel (niet volgens radiculaire distributie -> nagaan!)
  • Koud gevoel bij palpatie
  • zwaar/vermoeid gevoel arm & hand
  • Meer pijn bij koude omgeving
46
Q

Wat zijn de symptomen van VTOS?

A
  • Pijn in borst/schouder/BL
  • Zwaar gevoel (vnl na FA)
  • Cyanose
  • Oedeem
  • Paresthesieën
  • Longembolie
47
Q

Hoe stellen we de diagnose van TOS?

A

Klinisch door het uitsluiten van andere aandoeningen met gelijkaardige symptomen: We voeren meerdere(!) testen uit die herkenbare pijn moeten uitlokken (1 test kan vaan valspositief zijn)

48
Q

Hoe ziet het basisfunctieonderzoek bij de TWZ eruit?

A
  • Pt in rijzit (voeten niet op de grond)
  • volgende bewegingen worden actief en passief uitgevoerd:
  • Fl, Ext, LF, Rot, Diagonaaltest
49
Q

Hoe ziet het articulair onderzoek van de TWZ eruit?

A

Vertebraal:
* Provocatietests
* Functietests

Ribben:
* Provocatietests
* Mobiliteitstests

50
Q

Welke 3 provocatietests voeren we uit bij het vertebraal articulair onderzoek van de TWZ en waarom?

Hoe beoordelen we?

A
  • Centrale PA, LL PA, UPA
  • lokalisatie segment dysfunctie
  • We beoordelen vering (ant-post mobiliteit) en herkenbare pijnprovocatie
51
Q

Welke 6 functietests voeren we uit bij het vertebraal articulair onderzoek van de TWZ en waarom?

Hoe beoordelen we?

A
  • Joint play test rotatie,
  • Joint play test Lateroflexie
  • Flexie
  • Extensie
  • Lateroflexie
  • Rotatie
  • We zoeken het gedrag van het mobiel segment
  • We beoordelen weerstand, eindgevoel en ROM
52
Q

Welke 2 provocatiestests voeren we uit bij het articulair onderzoek van de ribben bij de TWZ?

A
  • Algemene provocatietests (uitstekende of invallende ribben)
  • Eerste rib
53
Q

Welke 5 mobiliteitstests voeren we uit bij het articulair onderzoek van de ribben bij de TWZ?

A
  • Costosternaal
  • Costovertebraal
  • 1e rib (zit & ruglig)
  • rib 2-5
  • rib 6-10
54
Q

Hoe ziet het neurogeen onderzoek eruit bij de TWZ?

A
  • provocatietest (Slump test)
  • Functietests (reflexen, sensibiliteit)
55
Q

Welke 5 tests gebruiken we voor de diagnose van TOS?

Wat ivm sensitiviteit & specificiteit?

A
  • Cyriax release
  • Adson test
  • Wright’s test (hyperABD test)
  • Roos test (elevated arm stress test)
  • Costoclavicular test

2 testen provocatief => hoogste sensitiviteit (90%) -> weinig valsnegatieven
5 testen positief => hoogste specificiteit (85%) -> weinig valspositieven

56
Q

Wat zijn de verschillende soorten pijn?

A
  • Centrale pijn
  • Neuropathische/neurogene pijn
  • Nociceptieve pijn
57
Q

Wat is centrale pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

chronische pijn, sensitisatie (respons van lichaam niet evenredig met toegediende stimulus), hoge pijnscore, grotere lokalisatie dan verwacht (omgekeerde nociceptief), onverklaarbare pijn => neurofysiologisch onderzoek

58
Q

Wat is neuropathische/neurogene pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

uitstraling (cervicaal voorbij EB), kwaliteit gevoel (voos, tintelingen, brandend, schietend, elektrische schokken), anamnetisch (krachtsverlies, sensibiliteitsstoornissen) => neurogeen weefsel => neurogeen onderzoek

59
Q

Wat is nociceptieve pijn? Welk onderzoek voeren we uit voor deze pijn?

A

lokalisatie vd pijn te verklaren door structuur die daar ter plaatse zit bv: cervicaal pijn => discus verantwoordelijk => articulair, myofasciaal, controle onderzoek

60
Q

Wat is sensitisatie?

A

respons van lichaam niet evenredig met toegediende stimulus, vaak bij centrale pijn

61
Q

Welke symptomen zijn red flags TWZ?

A
  • Pijn op de borst (cardiaal)
  • Linker arm kan red flag zijn (cardiaal)
  • Onverklaarbaar gewichtsverlies (kan wijzen op infectie)
  • AHproblematiek, kortademig (pneumothorax,..)
  • Trauma: hernia, klaplong, indeukingsfractuur (vaak bij osteoporotische patiënten), andere fracturen
62
Q

Welke uitstralingspijn geven thoracale discus hernia’s?

A

intercostaal

63
Q

Waar kijken we naar in de specifieke inspectie van de TWZ?

A
  • UH afh van waar pt last heeft
    zij-aanzicht:
    Curvatuur (Hyperkyfose/vlakke WZ), Scoliose, schouder protractie
    achter-aanzicht
    Luchtfiguren, schouderhoogte, scapula protractie/ alata/ retractie/…
64
Q

Wat zijn referentiepunten om wervelniveau’s te vinden?

A
  • Bij cervicale ext: C7 blijft terplaatse (C6 gaat naar diepte) -> zekerheid
  • Angulus superior: T2 of T3
  • Spina scapula med: T3-T4
  • Angulus inferior: T7-T9
  • 12e rib volgen: dan kom uit op T12 -> zekerheid
  • Sacrum S1 – L5 -> zekerheid
65
Q

Hoe vinden we de processi transversi?

A

2 vingers naast niveau bovenliggende proc spin
proc transv T5 liggen opzij van proc spin T4

66
Q

Wat doen we in de oriënterende palpatie van de TWZ?

A
  • Proc spinosi allemaal palperen en kijken voor fl-ext stand, rotatiestand, tellen
  • Weke delen spanning wervelgootspieren, warmte/koude
67
Q

Wat doen we in het BFO Thoracaal? Waar kijken we naar? Wat is UH?

A

Actief en passief (geen R)
Rijzit, voeten gesteund
Kijken ROM, bewegingskwaliteit, herkenbare pijn, coörd, bereidwilligheid
* Flexie (handen in nek) - overdruk rug en EB
* Extensie (handen in nek) - overdruk BH-lijn en EB -> niet te ver voor lumale compensatie
* Lateroflexie (gekruist over borst) - overdruk schouders
* Rotatie (gekruist over borst) - overdruk schouders
* Diagonaaltest (gekruist over borst) - overdruk schouders -> LF + rot beide kanten, kan met gecombineerd fl-ext

68
Q

Welke structuren geven mogelijks rekpijn?

A

Ligamenten (kapsel), spieren, zenuwen (niet BV)

69
Q

Welke structuren geven mogelijk compressiepijn?

A

Neuroforamen, facet

70
Q

Uit welke delen bestaat het toegevoegd onderzoek TWZ?

A
  • Articulair onderzoek vertebraal met provocatietests, functietests (mobiliteit)
  • Articulair onderzoek ribben met provocatietests, functietests (mobiliteit), TOS-tests
71
Q

Uit welke provocatietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek vertebraal?

A
  • Springing test - centrale PA
  • springing test - proc transv
  • laterolaterale provocatietest
72
Q

Uit welke functietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek vertebraal?

A
  • Joint play naar rotatie
  • Joint play naar lateroflexie
  • Ventraalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
  • Dorsaalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
  • Rotatie onderzoek (van craniaal naar caudaal)
  • Lateroflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal)
73
Q

Uit welke provocatietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek van de ribben?

A
  • Algemene ribprovocatietest
  • Onderzoek eerste rib
  • Onderzoek van het costovertebraal gewricht
  • Onderzoek costosternaal gewricht
74
Q

Uit welke functietests bestaat het toegevoegd articulair onderzoek van de ribben?

A
  • Onderzoek 2e – 5e rib
  • Onderzoek 6e – 10e rib
75
Q

Wat is het doel van het provocatieonderzoek? Wat beoordelen we?

A
  • We zoeken pijnlijk segment & herkenbare pijn
76
Q

Wat is het doel van het functieonderzoek vertebraal? Wat beoordelen we?

A
  • Intervertebrale mobiliteit inschatten (pijnvrij uitvoeren) -> kwaliteit en kwantiteit
  • Weerstand, eindegevoel, ROM
77
Q

Wat zijn belangrijke aandachtspunten bij het uitvoeren van het articulair vertebraal provocatieonderzoek?

A
  • Tafel laag
  • eerst komen we op eerste stop, dan tweede stop. We duwen tot 2e stop -> collageenweefsel ligt door elkaar, dan geven we druk en komt het in een lijn (1e stop), dan duwen we en komt het op rek (2e stop)
  • centrale PA T5 -> extensie van T4-T5 (onderliggende wervel naar voor, dus relatief gezien beweegt bovenliggende wervel naar achter)
78
Q

Hoe voeren we de Springing test via de processus spinosus/ centrale PA uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met ulnaire pinkmuis
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

79
Q

Hoe voeren we de Springing test via de processus transversus uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met wijs- en middenvinger, andere pinkmuis hierop
  • 2 vingers naast bovenliggende spin
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

80
Q

Hoe voeren we de latero-laterale provocatietest uit?

A
  • P buiklig, T naast P
  • Tafel laag
  • Duwen met duimen (duim achter duim)
  • bilateraal!
  • 1e stop, 2e stop

Provocatietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

81
Q

Hoe voeren we het Joint-play onderzoek naar rotatie uit?

A
  • P in rijzit, T achter P (schouders T en P gelijke hoogte), armen P ontspannen
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand neemt contact met de schouder van de patiënt, de duim van de andere hand neemt contact heterolateraal van de rotatie tussen de processus spinosi
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert met de ene hand een oscillerende rotatie uit, de duim van de andere hand palpeert de bewegingsuitslag tussen de processi spinosi

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

82
Q

Hoe voeren we het Joint-play onderzoek naar lateroflexie uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), armen P ontspannen
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand neemt contact met de schouder van de patiënt, de duim of wijsvinger van de andere hand neemt contact met processus spinosi heterolateraal/homolateraal van de lateroflexie (aan de convexe / concave zijde)
    Uitvoering en interpretatie: Via de schouder van de patiënt voert de therapeut een oscillerende lateroflexie uit, de duim of wijsvinger van de andere hand palpeert de mate van het openen van de interspinale ruimte aan de convexe zijde of de mate van het sluiten aan de concave zijde

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

83
Q

Hoe voeren we het Ventraalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), handen P in nek
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de ellebogen van de patiënt en voert een ventraalflexie uit. De index van de onderzoekende hand ligt tussen de processus spinosi van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een ventraalflexie uit. De index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het openen van de interspinale ruimte

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

84
Q

Hoe voeren we het Dorsaalflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P (schouders T en P gelijke hoogte), handen in nek
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de ellebogen (onderaan) van de patiënt en voert een dorsaalflexie uit. De index van de onderzoekende hand ligt tussen de processus. spinosi van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een dorsaalflexie uit. De index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het sluiten van de interspinale ruimte

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

85
Q

Hoe voeren we het Rotatie onderzoek (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P aan te onderzoeken zijde (schouders T en P gelijke hoogte), armen P gekruist borst
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de heterolaterale schouder van de patiënt. De duim van de onderzoekende hand ligt aan de heterolaterale zijde van de rotatie ter hoogte van de onderliggende processus spinosus van het te onderzoeken segment
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut roteert de patiënt naar zich toe. De duim van de onderzoekende hand palpeert het uitwijken van de onderliggende processus spinosus ten opzichte van de bovenliggende aan de heterolaterale zijde van de therapeut. Als de onderste uitwijkt betekent dit het einde van de rotatie op het te onderzoeken segment.

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

86
Q

Hoe voeren we het Lateroflexie onderzoek – belast (van craniaal naar caudaal) uit?

A
  • P in rijzit, T naast P aan niet te onderzoeken zijde (schouders T en P gelijke hoogte), armen P gekruist borst
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut omgrijpt met de ene hand de heterolaterale schouder van de patiënt en voert een lateroflexie uit. De wijsvinger of duim van de onderzoekende hand ligt tussen de processus spinosi (concave zijde) van het te onderzoeken segment
  • Handgreep en interpretatie: De therapeut voert een heterolaterale lateroflexie uit. De duim of index van de onderzoekende hand palpeert de mate van het sluiten van de interspinale ruimte aan de concave zijde (heterolaterale zijde van de therapeut)

Functietest vertebraal toegevoegd articulair onderzoek

87
Q

Hoe voeren we de Algemene ribprovocatietest uit?

A
  • P in rijzit, T naast P; P in ventraalflexie, heterolaterale lateroflexie en homolaterale rotatie ten opzichte van de therapeut
  • Handgreep en contactpunten: De ene hand omvat de schouder van de patiënt, de duim of duimmuis van de andere hand neemt contact met de angulus costae aan de heterolaterale zijde van de rotatie
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut palpeert met de duimmuis het alignement van de angulus costae aan de heterolaterale zijde van de rotatie en gaat hierbij op zoek naar een eerder prominente of aprominente rib. Bij een prominente angulus
    costae kan de therapeut de rib provoceren door een druk in ventrale richting te geven of te kloppen op de respectievelijke rib. Het is belangrijk dat deze test altijd bilateraal wordt uitgevoerd. Bij bevindingen op hetzelfde niveau dient mee in rekening te worden genomen dat een flexie-, extensie- of rotatiestand van de wervel verantwoordelijk kan zijn voor een foutieve stand van de rib. Op basis van de provocatietest vertebraal kan dit verder worden nagegaan.

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

88
Q

Hoe voeren we het onderzoek van de eerste rib uit?

A
  • P in rijzit, T achter P; hoofd in ROT naar te onderzoeken zijde, LF heterolat (indien de m. trapezius pars descendens hypertoon is, kan eventueel getest worden met een passieve schouderelevatie)
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de radiale zijde van de index van de onderzoekende hand
    op de bovenzijde van de 1ste rib. De andere hand met de elleboog rustend op de schouder van de patiënt omvat het hoofd.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut geeft een druk op de 1ste rib in ventro-mediale richting (naar de tegenovergestelde heup) en onderzoekt de vering van de 1ste rib en de pijn. Eventueel kan naar functie vanuit deze uitgangshouding (of vanuit ruglig) tijdens in –en uitademen het op en neer gaan van de eerste rib worden beoordeeld.

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

89
Q

Hoe voeren we het onderzoek van het costovertebraal gewricht uit?

A
  • P in buiklig, T aan niet te onderzoeken zijde
  • Handgreep en contactpunten: De ulnaire zijde van de ene hand neemt contact met de processus transversus van het te onderzoeken niveau aan de niet te onderzoeken zijde. De ulnaire zijde van de andere hand neemt contact met de angulus costae van het te onderzoeken niveau. Afhankelijk van of je de bovenste of onderste ribben onderzoekt varieert de handpositie
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut stabiliseert met de ene hand de processus transversus en voert met de andere hand via de angulus costae een druk uit in ventrale en lichtjes laterale richting. Voor de bovenste ribben is er ook druk in caudale richting en voor de onderste ribben in craniale richting. Enerzijds wordt de vering van zowel het costovertebrale als het costotransversale gewricht onderzocht en anderzijds kan dit onderzoek als een pijnprovocatieve test gebruikt worden

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

90
Q

Hoe voeren we het onderzoek van het costosternale gewricht uit?

A
  • P in ruglig, T hoofduiteinde
  • Handgreep en contactpunten: De duim van de onderzoekende hand neemt contact met de te onderzoeken rib direct lateraal van het costosternale gewricht.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut voert een druk uit in dorsale richting en onderzoekt enerzijds de vering van het
    costosternale gewricht en anderzijds kan dit onderzoek als pijnprovocatieve test gebruikt worden

Provocatietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

91
Q
A

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

92
Q

Wat is het doel van het functieonderzoek van de ribben? Wat beoordelen we?

A
  • Intercostaalruimte evalueren, bewegen van ribben bij inspiratie en expiratie
  • Disfuncties: inspiratiestand (verkleinde intercostaalruimte te vinden craniaal van
    de rib in inspiratiestand en een vergrote intercostaalruimte caudaal van de rib in inspiratiestand) en expiratiestand (een verkleinde intercostaalruimte te vinden caudaal van de rib in expiratiestand en een vergrote intercostaalruimte craniaal van de rib in expiratiestand)
93
Q

Hoe voeren we het onderzoek 2e- 5e rib uit?

A
  • P ruglig, T hoofduiteinde; Te onderzoeken arm 180° Anteflexie
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de index en middenvinger van de onderzoekende hand ventraal in de intercostaalruimten, de index ter hoogte van het te onderzoeken niveau. De andere hand van de therapeut omvat de bovenarm van de patiënt.
  • Uitvoering en interpretatie: De therapeut brengt de arm verder in elevatie met lichte tractie waardoor een verwijdering van de intercostaalruimten ontstaat te vergelijken met boven – en onderliggende niveaus tijdens inspiratie en expiratie.

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

94
Q

Hoe voeren we het onderzoek 6e- 10e rib uit?

A
  • P zijlig op niet te onderzoeken zijde, T hoofduiteinde; Bovenliggende arm zijwaarts 180° elevatie
  • Handgreep en contactpunten: De therapeut neemt contact met de index en de middenvinger van de onderzoekende
    hand lateraal in de intercostaalruimten, de index ter hoogte van het te onderzoeken niveau. De andere hand van de therapeut omvat de bovenarm van de patiënt
  • Uitvoering en interpretatie:
    De therapeut brengt de arm verder in elevatie met lichte tractie waardoor een verwijdering van de intercostaalruimten ontstaat te vergelijken met boven – en onderliggende niveaus tijdens inspiratie en expiratie.

Functietest ribben toegevoegd articulair onderzoek

95
Q

Hoe voeren we de Cyriax test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P
  • Handgreep en contactpunten: de therapeut ondersteunt met zijn onderarmen de 90° gebogen ellebogen van de patiënt, vraagt de patiënt om achterwaarts te leunen en te steunen tegen zijn/haar borst
  • Uitvoering: de test beschreven door cyriax werd 3’ aangehouden maar Brismée (2004) heeft aangetoond dat de test reeds valide is als hij 1’ wordt aangehouden
  • Interpretatie: de test is positief als de nachtelijke paresthesieën eerst worden gereproduceerd (releasefenomeen) vooraleer ze terug verdwijnen

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

96
Q

Hoe voeren we de Adson test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P
  • Uitgangshouding therapeut: de therapeut staat achter de patiënt
    Handgreep en contactpunten: de therapeut neemt de arm van de patiënt vast net proximaal van de pols en palpeert de a.radialis
  • Uitvoering: De therapeut brengt de arm van de patiënt naar extensie, abductie, exorotatie. De patiënt beweegt het hoofd naar homolaterale rotatie/extensie en doet een diepe inspiratie
  • Interpretatie: een positieve tets wordt toegeschreven aan een compressie van de neurovasculaire bundel in de achterste scalenuspoort of door een cervicale rib

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

97
Q

Hoe voeren we de Wright’s Test – Hyperabductie test uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T achter P aan aangedane zijde
  • Handgreep en contactpunten: de therapeut neemt de arm van patiënt vast net proximaal van de pols en palpeert de a.radialis
  • Uitvoering: de arm van de patiënt wordt in abductie/exorotatie gebracht tot boven het hoofd en de test wordt 1 à 2 minuten aangehouden
  • Interpretatie: een positieve test wordt toegeschreven aan compressie van de a.axillaris in de coraco-thoraco-pectorale ruimte

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

98
Q

Hoe voeren we de Roos Test (Elevated Arm Stress Test) uit?

A
  • P rijzit, handen op bovenbenen, T voor P
  • Uitvoering: de patiënt brengt de armen in 90° abductie + eindstandige exorotatie en opent/sluit de vingers in een snel
    tempo gedurende 3’. De therapeut controleert eventueel het zakken van de arm en de kleur van de onderarmen.
  • Interpretatie: deze test evalueert het belasten van de neurovasculaire bundel in de thoracic outlet

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek

99
Q

Hoe voeren we de Costoclavicular Test (Militaire houding) uit?

A
  • P in rijzit, Handen op bovenbenen, T voor P
  • Uitvoering: de patiënt beweegt het sternum voorwaarts/opwaarts en gedurende +/- 1 minuut de scapulae naar depressie/neerwaartse rotatie, de patiënt kan ook gevraagd worden om diep in te ademen
  • Interpretatie: een positieve test wordt toegeschreven aan een compressie tussen eerste rib en clavicula

TOS onderzoek toegevoegd articulair onderzoek