Klinische criteria diagnose en stadiumbepaling Flashcards

1
Q

Wat bepaalt stadium?

A
  • Behandeling
  • Prognose
  • Tumoren in zelfde stadium  vergelijkbare prognose en behandeling
  • Tumorstadia gebruikt: 1 taal te spreken bij overleg en wetenschap
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

T

A

lokale stadium van primaire tumor (grootte, uitgebreidheid binnen orgaan van origine, ingroei omliggend weefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

T1

A

intramucosaal, submucosaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

T2

A

muscularis propria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

T3

A

door alle lagen heen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

T4

A

ingroei in organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tx

A

tumor onvindbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

T0

A

onbekende primaire tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tis

A

carcinoma in situ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

N

A

lymfekliermetastasen, of er locoregionale lymfeklieren zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

N0

A

geen lymfekliermetastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

N3

A

heel veel lymfeklier metastasen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Nx

A

niet met zekerheid vast te stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

M

A
  • M0: geen metastasen op afstand
  • M1: wel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cTNM

A

Klinisch stageren middels onderzoek voor de start van behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

pTNM

A

pathologisch stageren, het verwijderde orgaan ligt met meegenomen lymfeklieren onder de microscoop

17
Q

Klinisch stageren

A

voor behandeling gestart is
- gebaseerd op LO, biopt en aanvullend
- belangrijk voor bepalen meest zinvolle behandeling

18
Q

vragen klinisch stageren

A

o Waar zit primaire tumor, van welk orgaan gaat hij uit en groeit de tumor door in zijn omgeving?
o Zijn er lymfekliermetastasen?
o Zijn er metastasen op afstand
o (soms: type maligniteit, gradering, tumormarkers)

19
Q

Waarvoor gebruik je vooral echo

A

lcooregionale ziekte: oksel, hals, liezen

20
Q

Waarvoor CT?

A

primaire tumor, locoregionaal, metastasen op afstand

21
Q

PET-CT

A

locoregionaal, metastasen op afstand
- hoge sens, lage spec > veel fout positief en onnodige testen
- radioactief glucose wordt niet alleen door kankercellen veel opgenomen
- cave overstagering en overbehandeling

22
Q

Waarvoor MRI

A
  • Gedetailleerde opnames
  • Duurt langer
  • Niet alle organen even geschikt: want je moet stilliggen en niet alle organen liggen stil
23
Q

Lymfeklier stagering TNM voor mamma

A
  • pN0: geen metastase
  • pN1: micrometastase of 1-3 positieve nodi
  • pN2: 4-9 positieve nodi
  • pN3: 10 of meer
24
Q

stadium 0

A

carcinoma in situ; zeer beperkt en geen locoregionale of afstandmetastasen

25
Q

stadium I

A

kleine carcinomen, zonder of met beperkte doorgroei in orgaan van origine
- goede prognose

26
Q

stadium II

A

o Doorgroei in orgaan van origine
o Geen lymfekliermetastasen
o Geen doorgroei in omliggend weefsel
o Goed behandelbaar, maar grotere kans op recidief ziekte

27
Q

stadium III

A

locoregionale kliermetastasen, in opzet vaak curatief maar minder goed dan II

28
Q

stadium IV

A

metastasen op afstand

29
Q

Andere factoren, soms medebepalend voor stadium

A
  • Celdifferentiatie
    o Laag vs hooggradig
  • Celtype: in 1 orgaan kan kanker uitgaan van verschillende celtypen
  • Locatie van de tumor is soms van invloed op behandeling en prognose
  • Tumormarkers (bijv. PSA)
30
Q

onderzoek darmkanker

A

endoscopie, biopsie, CT (M stadium)

31
Q

onderzoek slokdarmkanker

A

gastroscopie, EUS, PET CT

32
Q

melanoom

A

LO, diagnostische excisie, PET CT (M stadium)

33
Q

Waarom verandert het stadium nooit?

A

Een patiënt met st II CRC die ziekte na 4 jaar terugkrijgt in de lever is anders dan patiënt die zich presenteert met levermetastasen.

34
Q

Wanneer wordt stadium bepaald?

A

Wordt bepaald bij diagnose. Verandert niet, ook al wordt de tumor kleiner, trekt deze zich terug of verdwijnen uitzaaiingen bij voorbehandeling met chemo/radiotherapie.

35
Q

ypTNM

A

pathologisch stadium na voorbehandeling

36
Q

Wie stageert?

A

MDO

37
Q

Waarom stageren?

A

Zelfde taal spreken en iets kunnen zeggen over behandeling, prognose en overleving

38
Q

Klinisch stageren zorgt voor …

A

o Dat patiënten goed voorgelicht kunnen worden
o Dat de optimale behandeling gekozen wordt
o Dat resultaten reproduceerbaar zijn en vergeleken kunnen worden

39
Q
A