Extra leren 2a1 Flashcards

1
Q

precontemplatie fase

A

geen bewustzijn, attitude

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

contemplatie

A

attitude, gedragscontrole

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

preparatie

A

plan maken, doelen stellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vanuit welke 2 invalshoeken is shared decision making ontstaan?

A

praktijkvariatie en ethiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Voordelen gedeelde besluitvorming

A
  • Meer kennis (bij de patiënt)
  • Meer patiënttevredenheid
  • Betere arts-patiënt verhouding
  • Minder herhaalconsulten
  • Betere therapietrouw
  • Goed geïnformeerde patiënt neigt tot minder invasieve behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

posterior-kans op ziekte

A

positief voorspellende waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inductietherapie

A

voorafgaand aan overwegen resectie wordt dit gegeven om tumor kleiner te laten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

driver mutatie

A

DNA afwijking die oorzakelijk bijdraagt aan het ontstaan of progressie van de tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

passenger mutatie

A

DNA afwijkingen accumuleren door genomische instabiliteit, speelt geen rol in tumorigeen proces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

age related mutatie

A

unieke DNA schade, maar zorgt niet voor tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Indeling lymfomen

A

nodaal vs extra nodaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe wordt [p53] gereguleerd

A

MDM2 is negatieve regulator, bindt aan p53 waardoor het wordt geubiquitineerd en afgebroken door proteasomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er bij op kweek zetten SCN

A

Klokken van SCN neuronen raken synchronisatie kwijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mutatie ET

A

CALR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mutatie PV

A

JAK2, geen MPL of CALR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke van deze mutaties leidt of leiden tot spontane tyrosine-fosforylering van de TPO-R?

A

MPL, JAK2 en CALR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

clonale hematopoese

A

verhoogt risico op leukemie en wordt groter als de clone groter is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Activering CSF3R

A
  1. dimeer vorming van CSF3R receptor ketens
  2. Activering JAK kinase eiwitten
  3. Fosforylering receptor ketens
  4. Binding signaaleiwitten met SH2 domein
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Standaard behandeling immuuncheckpoint remmers

A

gemetastaseerd melanoom en gereseceerd melanoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waardoor wordt multidrug resistentie veroorzaakt?

A

verhoogde expressie P-glycoproteine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zal het gevolg zijn van remmer androgeenreceptor (die NHEJ remt) op prostaattumor?

A

verhoogde gevoeligheid ioniserende straling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

BER

A

ioniserende straling, zuurstofradicalen, alkylerende stoffen, spontane reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

NER

A

UV licht, polycyclische aromaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

HR, EJ

A

ioniserende straling, antikanker medicatie > interstreng crosslinks, dubbelstrengs breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

verhoogde transcriptie c-myc

A

minder BAX > minder apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe ontstaat deletie?

A

tijdens metafase worden chromosomen maar aan één kant van tubuline vastgemaakt > beide chromatiden gaan naar een van de 2 dochtercellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

missense mutatie

A

leidt tot aminozuurverandering in eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

nonsense mutatie

A

codon wordt stopcodon > eiwit korter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

inactivering TRF2

A

dicentrische chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

MMR

A

kan kleine inserties/deleties voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

kinetochoor

A

aanhechtingspunt tubulinedraden op chromosoom bij centromeer > dient voor juiste uitverdeling van chromosomen tijdens mitose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom komen Lynch (HNPCC) syndroom coloncarcinomen (die microsatelliet instabiel zijn) gemiddeld op jongere leeftijd voor
dan sporadische, microsatelliet instabiele, coloncarcinomen?

A

Lynch wordt veroorzaakt door inactivering beide allelen van MMR gen waarvan al één is gemuteerd in de kiembaan. Mutatie van 2e allel is vaker het geval dan inactivering beide allelen, wat nodig is voor sporadische tumoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

inactief RAS

A

heeft gebonden GDP > via GEF wordt dit ATP en activeert het RAS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

actief RAS

A

heeft gebondet GTP > via GAP wordt dit ADP en inactiveert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

mutatie RAS

A

GAP kan niet meer vinden dus blijft actief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

spontane signaaltransductie

A

EPO/TPO onafhankelijk, maar niet van EPO of TPO receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

gedragsverandering

A

contemplatie, precontemplatie, preparatie, actie, behoud

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

NER

A

reparatie chemische adducten en intrastreng crosslinks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

BER

A

reparatie chemische adducten en DNA streng breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

HR

A

reparatie interstreng crosslinks en DNA streng breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

NHEJ

A

reparatie DNA streng breuken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

MMR

A

reparatie basepaar mismatches

43
Q

Doxorubicine

A

topoisomerase II remmer, zorgt voor dubbelstrengs breuken

44
Q

Hoe ontstaat een Replication Error (RER) fenotype?

A

Replicatie slippage op dinucleotide repeats in microsatellites worden niet door Mismatch Repair gerepareerd. Leidt tot
heterogeniteit in microsatelliet lengte

45
Q

taxanen

A

verhinderen depolymerisatie van cellulaire microtubuli tijdens mitose door remming tubuline polymerisatie

46
Q

cathepsine

A

heeft katalytische werking op proliferatie kankercellen en leidt tot afbraak van matrix

47
Q

Hoe wordt de effectiviteit van adjuvante behandeling bepaald

A

ziektevrije overleving en totale overleving

48
Q

VAS

A

patiënt zet markering op lijn van 10 cm (voor pijn)

49
Q

NRS

A

pijnscore 1-10

50
Q

laat effect chemo huid

A

hyperpigmentatie > cosmetische klachten

51
Q

laat effect chemo nier

A

fibrose > nierfunctie verlies

52
Q

laat effect slokdarm chemo

A

fibrose > passageklachten

53
Q

laat effect ruggenmerg chemo

A

myelopathie > uitval

54
Q

Prior kans

A

aantal zieke mensen : totaal

dus TP en FN : alles

55
Q

domeinen medicalisering

A
  • uitbreiding zorgdomein
  • aanzien medische professie
  • gezondheidscultuur
  • gezondheidszorg als recht
56
Q

WBO vergunningsplichtig

A

ioniserende straling, kanker, geen behandeling/preventie

57
Q

Waarom wordt de marge tussen Clinical Target Volume en Planning Target Volume aangebracht?

A

position onnauwkeurigheid

58
Q

biologisch effect fractioneren

A

bij fractioneren kan een groter deel van de cellen overleven en zich herstellen

59
Q

Benoem het verschil tussen tumorcellen en normale weefselcellen bij fractioneren

A

Na een aantal fracties is er daarom een groot
verschil in aantal overlevende cellen en kan het aantal overlevende tumorcellen naderen tot nu

60
Q

anthracyclines

A

remmen topoisomerase

61
Q

aphidicoline

A

hoge piek bij 1 (G1 fase), na de S-fase geen piek

er vindt geen DNA recplicatie plaats zonder werkend DNA polymerase

62
Q

vincristine/paclitaxel

A

enorme piek bij 2, omdat de mitose niet kan doorzetten en alle cellen dus gedupliceerd DNA hebben

63
Q

Rontgenstraling

A

niks of lagere piekjes

64
Q

histologische kenmerken tubulair adenoom

A

psuedostratificatie van kernen

65
Q

welke 2 adenomen gaan vooraf aan een colontumor

A

tubulair en sessiel adenoom

66
Q

Wat is de meest gebruikelijke techniek in de diagnostische pathologie om specifieke eiwitten zichtbaar te maken met
histologische technieken

A

immunohistochemie

67
Q

microscopie plaveiselcarcinoom

A

desmosomen en verhoorning

68
Q

microscoop adenocarcinoom

A

vorming klierbuizige structuren, vorming papillaire structuren of slijm productie

69
Q

veranderingen circadiane klok tumorcellen

A
  • klok is verloren
  • klok is wel gekoppeld aan celcyclus en intact, maar reageert niet op prikkels
  • klok is intact maar niet gekoppeld aan celcyclus
70
Q

4 factoren die toxisch effect voorspellen

A
  • vorm (actief, inactief)
  • duur van blootstelling
  • genetische gevoeligheid
  • chronotoxiciteit
71
Q

processen normale activatie RAS

A
  • binding van het docking eiwit Grb2 aan geactiveerde groeifactor receptoren
  • binding van GTP in plaats van GDP aan het RAS eiwit
  • binding van de guanine exchange factor (GEF) aan Grb2
72
Q

spectrale karyotypering

A

Je gebruikt voor elk chromosoom specifieke probes met verschillende kleuren fluorescente markers > Hiermee kleur je
een karyogram, zodat elk chromosoom een andere kleur krijgt, die je met een fluorescentie microscoop kunt waarnemen

73
Q

prognostische waarde

A

een waarde in het beloop van de ziekte (bijv een eiwit)

74
Q

predictieve waarde

A

voorspelt de kans op succes of falen van de behandeling

75
Q

Wanneer zijn dierexperimenten niet verboden?

A
  • kan niet anders
  • belang weegt op tegen leed
  • vergunning
  • goedkeuring vanuit dierenexperimenten commissie
76
Q

Wat kan dubbelstrengs breuk veroorzaken?

A

translocatie, micronucleus

77
Q

Wat kan pyrimidine dimeer veroorzaken?

A

puntmutatie

78
Q

Wat kan verlies van p53 voor zorgen?

A

verminderde apoptose, defect in celcyclus

79
Q

disseminatie

A

op afstand verspreiden van tumorcellen

80
Q

blastencrisis

A

acceleratie fase van CML gaat naar blasten fase

81
Q

dedifferentiatie

A

stilstand of teruggang in ontwikkeling cel

82
Q

transdifferentiatie

A

cel ontwikkelt tot ander celtype

83
Q

lead time

A

periode tussen preklinisch detecteerbaar worden en klinische symptomen

84
Q

minst tot meest aantal poliepen

A

1 Lynch syndroom
2 MutYH Associated polyposis (MAP)
3 Attenuated Familiaire Adenomateuse Polyposis (AFAP)
4 Familiaire Adenomateuse Polyposis (FAP)

85
Q

effect hyperthermie

A

vermindering van Homologe Recombinatie

86
Q

Welk enzym is wel nodig voor reparatie van oxidatieve schade, maar niet voor herstel van enkelstrengs breuken

A

glycosylase

87
Q

Welke functie wordt behouden bij MLL fusie eiwit?

A

binden aan specifieke target genen in het genoom

87
Q

Waarom vooral G naar T mutaties sigarettenrook?

A

Benzo-a-pyreen uit sigarettenrook bindt covalent aan G nucleotiden en veroorzaakt een GBPDE adduct. Hierdoor wordt
bij replicatie niet een C, maar een A ingebouwd in de tegenoverliggende DNA streng, en dus verandert C naar A, wat hetzelfde is als G
naar T in de complementaire streng.

88
Q

Welke functie wordt niet behouden MLL fusie eiwit?

A

methylering H3K4

89
Q

kanker-immuun editing

A

Aanpassing van tumorcellen om aanvallen door het immuunsysteem te ontwijken

90
Q

mutant eiwit JAK2-V617F

A

mutatie vindt plaats in JH2, waardoor activiteit JH1 van Jak2 wordt verhoogd

91
Q

Welk mechanisme is betrokken bij oncogen RAS

A

de omzetting van GTP naar GDP aan het RAS eiwit is sterk vertraagd

92
Q

clonale hematopoese

A
  1. verhoogd risico AML
  2. driver mutaties
  3. op zichzelf niet pathogeen
93
Q

Voordelen circadiane klok

A
  • lichaam kan anticiperen op dagelijkse veranderingen
  • geeft tijdstructuur aan het lichaam
94
Q

Synthetische letaliteit

A

de remmer alleen in combinatie met de genmutatie leidt tot celdood

95
Q

PARP remmers

A

reparatie van enkelstrengsbreuken is geremd, leidt tot stapeling dubbelstrengs breuken > HR moet dit repareren maar dit werkt niet goed in BRCA cellen

96
Q

paraneoplastische syndromen

A
  • Polycythaemia / erythropoetine
  • Hypoglycemie/ insuline
  • SIADH/ ADH-natriuretic hormone
  • Cushing/ acth of acth like
  • Hypercalciemie/ parathyroid-related of TGF-alfa
97
Q

wat doet fixatief

A

remt autolyse en zorgt voor crosslinken van cellulaire eiwitten

98
Q

Volgorde invasieproces

A

1 Cathepsine D
2 Gelatinase
3 E-cadherine inactivatie
4 Hepatocyte growth factor (HGF)
5 Matrix metalloproteinases (MMP’s)

99
Q

Welke molecuul verschaft intracellulaire stevigheid

A

actine en keratine

100
Q

Waarom kan je blaastumor niet goed afbeelden met FDG PET

A

Blaascarcinoom is in de regel een FDG avide tumor. Het radiofarmacon FDG wordt echter uitgescheiden via de urine dus bevindt zich in hoge concentratie in de blaas. Hierdoor is door overstraling van de urine, de activiteit in de tumor vaak niet of nauwelijks zichtbaar

101
Q

advanced care planning

A
  • Uitgaan van waarden en wensen van patiënt en naasten
  • Sociale situatie vastleggen
  • Wie is de vertegenwoordiger van patiënt?
  • Therapeutische beslissingen: Anti-tumor therapie, Complicaties van ziekte en symptomen
  • Wilsverklaringen
  • Besluiten rond reanimatie
  • Voorkeursplaats van zorg en overlijden
102
Q

incidentie

A

het relatieve aantal nieuwe gevallen van die aandoening in een bepaalde tijdsperiode

103
Q

prevalentie

A

het voorkomen op een bepaald moment van een ziekteverschijnsel, aandoening of disfunctie in een bepaalde populatie als proportie van de populatie. De prevalentie wordt meestal opgegeven als het aantal gevallen per duizend of honderdduizend.