HC.5 Extrinsieke beschadiging van de long Flashcards

1
Q

Wat ademen we dagelijks in?

A

Wat ademen we dagelijks in: lucht (N, O2, argon, CO2, H2O), gassen (irriterende/toxische gassen), kleine deeltjes (fijnstof), micro-organismen (infecties, immunologische reacties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar is het effect van de longen van afhankelijk?

A

Effect op longen afhankelijk van: anatomie van longen/ luchtwegen, grootte ingeademende deeltjes en daarmee samenhangende depositie, eigenschappen ingeademende deeltjes, reactie lichaam op ingeademende deeltjes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verband tussen de grootte van het deeltje en hoe diep het deeltje komt?

A

Hoe kleiner de deeltjes, hoe dieper het komt in de luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de gezondheidseffecten van chronische lage dosis PM10? Zijn hier studies naar gedaan?

A

Chronische lage dosis PM10 gezondheidseffecten (alleen uit epidemiologische studies, studies hiernaar zijn moeilijk): longfunctie omlaag, COPD (exacerbaties omhoog), longkanker, allergische aandoeningen (sensibilisatie en exacerbaties omhoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de invloed van fijnstof (PM2.5) op de levensverwachting?

A

Afname in levensverwachting door fijnstof.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is antracosis?

A

Neerslaan deeltjes, zwarte neerslag in longen= antracosis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn ultra fine particles/ nano particles?

A

Ultra fine particles/ nano particles: Kleiner dan 100 nm, veranderende chemische reactiviteit, pro-inflammatoir in diermodellen, kunnen membranen passeren (systemisch effect), effect afhankelijk van samenstelling; blootstelling aan nanoparticles: systemische translocatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een pneumoconiosen?

A

Pneumoconiosen: stoflongen, longaandoening door inademen (hoge dosis) anorganische stoffen, meestal beroepsziekten, (acute reacties=zeldzaam), chronische pneumoconiose vormen: fijne nodulaire afwijkingen bovenvelden, uitgebreide fibrose (minderheid): progressieve massive fibrosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat voor beroep/stof zorgt voor silicose?

A

steenhouwers- kiezelstof (silica)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat voor beroep/stof zorgt voor stoflong/ anthracose/ mijnwerkers pneumoconiose?

A

mijnwerkers- kolengruis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat voor beroep/stof zorgt voor asbestose?

A

scheepvaart- asbest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor beroep/stof zorgt voor berylliose?

A

Elektrotechniek, tandartsen - berylium (metaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het gevolg van asbest?

A

Asbest -> plaques (benigne; witte verkalkte plakken tegen pleura), benigne pleurale effusie (BAPE), asbestose (fibrose; ‘streepjes’), mesothelioom, longkanker (+ roken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is berylliose?

A

Berylliose: geen gewone pneumoconiose, blootstelling aan Be (vliegtuigindustrie, elektronica, tandartsen, mijnwerkers), type IV overgevoeligheidsreactie, granulomateuse ontstekingen, granulomen in long

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is sarcoïdose?

A

Sarcoïdose: systeemziekte, klinisch: bilaterale hiliare lymfadenopatie, pulmonale noduli/infiltraten, oog- en huidafwijkingen, alle organen kunnen betrokken zijn, PA: niet verkazende (geen necrose) granulomen in aangedane organen; bekende partikels leiden hiertoe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 2 factoren zorgen voor ziekte?

A

Blootstelling + gevoeligheid -> ziekte

17
Q

Wat is meestal het eindstadium?

A

fibrose

18
Q

Welke preventie?

A

primaire preventie

19
Q

Wat is extrinsieke allergische alveolitis (EAA/HP)?

A

Extrinsieke allergische alveolitis (EAA/HP): inademen van deeltjes die een allergische reactie kunnen veroorzaken (50% gevallen oorzaak niet gevonden), ziekte door herhaalde inhalatie van een allergeen, dierlijke eiwitten/bacteriën/schimmels/chemicaliën, ziekte afhankelijk van antigeen/exposure/gastheerfactoren

20
Q

War is de pathofysiologie van EAA?

A

Pathofysiologie: kleine deeltjes veroorzaken algemene ontsteking, cellulaire interstiële pneumonie (NSIP), cellulaire bronchiolitis, (slecht gevormde) granuloom vorming (zonder necrose), uiteindelijke ontwikkeling fibrose (vaak compatibel met een UIP patroon zoals bekend is bij een idiopathische fibrose), precieze immunologische mechanisme niet volledig opgehelderd.

21
Q

Wat is de epidemiologie van EAA?

A

Epidemiologie: diagnose vaak gemist, acute vormen vrij goede prognose, chronische EAA slechtere prognose, druivenmelkerslong bij 5-10% druivenhouders, alle leeftijd, beschermend effect roken (onderdrukken lymfocytfunctie)

22
Q

Wat is er in het laboratorium te zijn bij EAA?

A

Laboratorium en BAL: aanwezigheid van IgG antistoffen bij blootstelling, negatieve bevindingen sluiten EAA niet uit, soms verhoogd CRP en leucoytose, lymfocytose, celtypering en CD4/8 ratio niet zinvol, granulocyten bij fibrose

23
Q

Wat is er op de CT-scan te zien bij EAA?

A

CT-scan: matglas (witte gebieden ontstoken), consolidaties, centrilobulaire noduli, airtrapping (uitademen: zwarte gebieden zwart en witte gebieden witter, samenvallen bij uitademen), fibrose -> verschillende afwijkingen goed in beeld gebracht

24
Q

Hoe wordt de diagnose EAA gesteld?

A

Diagnose: typisch patroon CT-scan, positieve anamnese, lymfocyten in vloeistof luchtwegen (biopt)

25
Q

Wat is de behandeling bij EAA?

A

Behandeling: vermijden van contact, eventueel medicamenteuze therapie: (ontstekingsremmers) prednison, mycofenolzuur, rituximab, azayhioprine

26
Q

Wat het verschil tussen acuut en chronisch?

A

acuut - ontstekingsbeeld

chronisch- fibrose (minder reversibel)

27
Q

Wat is bronchiolitis?

A
Bronchiolitis (ontsteking kleine luchtwegen): reversibel: ontsteking, niet reversibel: fibrose 
Geen gestandaardiseerde (provocatie)testen
28
Q

Wat is er te zien op de histologie?

A

 NSIP, peribronchiale onsteking, granulomen