ZO's week 2 Flashcards

1
Q

Wat voor kind kan een AB ouder nooit krijgen?

A

O

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat kan er zorgen voor klinische variatie bij een autosomaal recessief overervende ziekte?

A

Verschillende soorten mutaties kunnen zorgen voor verschillende uitingen van ziekte, waarvan missense mutaties een van de mindere complicaties geeft. Daarnaast kunnen verschillen in genetische achtergrond, omgeving en gedrag ook zorgen voor verschillen in uiting van ziekte. Bijvoorbeeld bij XP, beschermt een (zeer) donkere huid significant tegen kanker. Het risico op kanker is verder sterk afhankelijk van blootstelling aan zonlicht (gedrag, klimaat).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een compound heterozygote?

A

Bij een patiënt met niet-bloedverwante ouders zijn de mutaties van de twee allelen meestal verschillend. Zo’n patiënt wordt een ‘compound heterozygote’ genoemd. Afhankelijk van het aangetaste gen kunnen het type en/ of de ernst van de klinische symptomen verschillen. Binnen elke genengroep zal ook het type mutaties anders zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat voor mutatie zit er meestal op een defect XPA-gen en wat voor mutatie meestal op een defect XPD-gen?

A

Bij XP-patiënten met een defect XPA-gen dragen beide allelen gewoonlijk een nonsense of een frameshift-mutatie, maar bij patiënten met een defect XPD-gen draagt ten minste één van de allelen altijd een missense-mutatie. Het lijkt erop dat een volledig defecte XPD (‘nul’) niet mogelijk is, waarschijnlijk omdat XPD-eiwit een essentiële rol speelt tijdens de ontwikkeling van de foetus. Dus bij een paar waar beide heterozygoot zijn voor een XPD-nul mutatie, wordt een XP-kind nooit geboren. Omgekeerd lijkt het XPA-gen niet-essentieel te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is er kenmerkend aan Familiaire Adenomateuze Polyposis Coli (FAP-syndroom)?

A

Familiaire Adenomateuze Polyposis Coli (FAP-syndroom) wordt veroorzaakt door een defect APC gen op chromosoom 5q. Erft autosomaal dominant over. “Early onset” meestal al in de tienerjaren te herkennen aan poliepen in de darm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is er kenmerkend aan Lynch?

A

Lynch syndroom wordt veroorzaakt door een mutatie in een van de zes genen (MLH1, MSH2, PMS1, PMS2, MSH6) die betrokken zijn bij mismatch-repair. Erft autosomaal dominant over. “late onset” meestal rond de leeftijd van 35-40 jaar oud, de tumoren lijken uit het niets te verschijnen. Maar bij de niet-erfelijke vormen ontstaat de darmkanker nog later: 65-70 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is er kenmerkend aan autosomaal recessief FAP?

A

Autosomaal recessief FAP is relatief zeldzaam, zoals alle autosomaal recessieve syndromen. Het wordt veroorzaakt door mutaties in het gen MYH op chromosoom 1p.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van autosomaal dominante overerving?

A
  • 50% van de kinderen van een zieke ouder wordt ook zelf ziek.
  • Gezonde ouders hebben gezonde kinderen.
  • Overerving is geslacht onafhankelijk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mevrouw II-1 is een obligaat drager van het defect gen omdat ze twee zieke kinderen heeft. Het defecte gen heeft ze van haar vader geërfd. Maar toch heeft ze op 69-jarige leeftijd geen colontumoren ontwikkeld. Hoe noem je dit fenomeen?

A

Dit fenomeen, waarvan bekend is dat het voorkomt bij ongeveer 20% van de bewezen dragers van een Lynch syndroom-genmutatie, wordt incomplete penetrantie genoemd. Bij FAP is de non-penetrantie minder dan 5%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe vaak komen novo-mutaties voor bij Lynch en hoe vaak bij FAP?

A

De frequentie van nieuwe mutaties is aanzienlijk bij FAP. Dit is in ongeveer 15% van alle FAP-gevallen. Daarentegen zijn de novo-mutaties zeldzaam (<1%) bij patiënten met het Lynch-syndroom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem minimaal vier aanwijzingen waaraan je erfelijk colorectaal kanker herkent.

A
  1. De ziekte komt voor bij meerdere eerstegraads familieleden
  2. De ziekte treedt op jongere leeftijd (onder de 50 jaar) op
  3. Er zijn multipele primaire colorectaal carcinomen in één patiënt
  4. Een patiënt heeft > 10 adenomateuze of villeuze colon of rectum poliepen
  5. Zowel colorectaal carcinoom als endometriumcarcinoom komen in één patiënt of in één familie voor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem twee belangrijke verschillen tussen FAP en Lynch syndroom.

A

Het aantal poliepen in de dikke darm (> 100 bij FAP; bij Lynch syndroom <10). De associatie met o.a. endometriumcarcinoom, ovariumcarcinoom, maagcarcinoom (niet bij FAP aanwezig, wel bij Lynch syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke tumor komt vaak voor in combinatie met FAP?

A

Bij FAP vormen desmoïd tumoren een belangrijk bijkomend probleem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat kunnen argumenten zijn voor een presymptomatische DNA onderzoek?
Wat kunnen argumenten zijn tegen een presymptomatische DNA onderzoek?

A

Maakt gerichte controle mogelijk en geeft informatie risico’s en risico’s voor de eventuele kinderen en/of andere familieleden. Sommige mensen vinden het belatend te weten dat ze een risico hebben en eventueel door kunnen geven en mogelijke verzekeringstechnische problemen (met name bij hogere levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vanaf welke leeftijd wordt colon screening dan wel presymptomatisch DNA onderzoek in families met FAP geadviseerd? Welke extra screeningsonderzoeken kunnen worden gedaan bij FAP en vanaf welke leeftijd?

A

12 jaar. Scopie herhalen om de 2 jaar, afhankelijk van de bevindingen. Gastroduodenoscopie vanaf 25-30 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Freek is een jonge man en heeft FAP. Genetisch onderzoek toont aan dat hij de ziekte niet van zijn ouders geërfd heeft. Hij is getrouwd en heeft twee kinderen. Zijn ouders leven nog en hij heeft twee broers en drie zussen. Hebben zijn broers en zusters een verhoogde kans op FAP?

A

Ze kunnen eventueel toch de mutatie geërfd hebben, indien één van beide ouders mozaïek is voor deze mutatie. (Dat wil zeggen, in de darm en het bloed is de mutatie niet aanwezig en daarom heeft de ouder geen FAP en is de mutatie niet in het bloed aan te tonen. In andere cellen van het lichaam van de ouder is de mutatie wel aanwezig, bijvoorbeeld de gonaden) De kans hierop is klein, <5%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is het verschil tussen MUTYH geassocieerde polyposis en FAP?

A

In beide gevallen zorgt een pathogene variant in het APC- gen voor het ontstaan van de poliepen. Bij FAP is er sprake van een constitutionele variant in het APC-gen (in alle lichaamscellen van de patiënt). Bij MUTYH geassocieerde polyposis induceert de biallelische MUTYH variant somatische APC varianten (alleen in cellen die later poliepen zullen gaan vormen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem twee kankers met een hoge incidentie en een lage prevalentie, twee kankers met een lage incidentie en een hoge prevalentie en twee typen kanker met zowel een hoge incidentie als een hoge prevalentie.

A
  • Hoge incidentie, (relatief) lage prevalentie: Longkanker, maagkanker
  • Lage incidentie, hoge prevalentie: Melanoom, strottenhoofdkanker, schildklierkanker, plaveiselcelcarcinoom huid.
  • Hoge incidentie en hoge prevalentie: Borstkanker, dikke darm kanker, prostaatkanker.
  • (Lage incidentie en lage prevalentie: pancreaskanker, slokdarmkanker)
19
Q

Wat kun je zeggen over de incidentie van longkanker per geslacht?

A

Voor mannen daalt de incidentie van longkanker, bij vrouwen stijgt deze incidentie juist.

20
Q

Waarom zie je het percentage rokers niet meteen terug in de incidentie van longkanker?

A

Longkanker ontstaat veel later dan de blootstelling aan sigarettenrook. Als het percentage rokers afneemt, duurt het dus nog langere tijd (tot tientallen jaren) totdat dit een zichtbaar effect heeft op de incidentie van longkanker.

21
Q

Geef tenminste twee mogelijke verklaringen voor het hogere risico op longkanker voor vrouwen.

A
  1. hormonale verschillen
  2. verschillende voedingsgewoonte
  3. verschillende blootstelling door beroep
  4. verschillend alcoholgebruik
22
Q

Waar zorgt sigarettenrook voor? En hoe wordt dit hersteld?

A

BPDE adducten worden gevormd in alle celkernen die aan sigarettenrook worden blootgesteld. Dit adduct kan worden hersteld door NER.

23
Q

Waarom zorgt BaP bij sommige mensen sneller voor longkanker dan bij andere mensen?

A

De snelheid van metabole activatie en het eindniveau van de geactiveerde stof kunnen per persoon verschillen, afhankelijk van zijn genetische achtergrond. De snelheid en efficiëntie van DNA herstelprocessen kan verschillen tussen personen, afhankelijk van hun genetische achtergrond.

24
Q

Zou je kunnen verklaren waarom tabaksrook zowel vroeg als laat ingrijpt, als je bedenkt dat mutaties de oorzaak zijn van carcinogenese en dat veranderingen in meerdere genen nodig zijn om een cel tot tumorcel te maken?

A

Tabaksrook zal mutaties veroorzaken door het gehele genoom.
Hierdoor kunnen genen geraakt worden, die vroeg in het carcinogeneseproces gemuteerd raken, maar ook genen die pas later een rol spelen. Als je dus stopt met roken, zal je rookgedrag nog vrij lange tijd doorwerken. Toch heeft het zeker zin om te stoppen, want de latere veranderingen die nodig zijn om een cel tot kankercel te maken worden ook versneld door componenten in tabaksrook.

25
Q

Wat is de interfase? Hoe ziet de cel eruit tijdens de interfase?

A

In de interfase wordt de cel voorbereid op celdeling. Dit gebeurt in drie fasen:
- G1-fase: cel is in rust en bouwt zichtzelf op: er wordt meer cytoplasma en eiwit gemaakt.
- S-fase: de chromosomen worden verdubbeld door replicatie
- G2-fase: de periode tussen het verdubbelen en de daadwerkelijke deling. In deze fasen worden stoffen gemaakt die van het belang zijn bij de celdeling.
In de gehele interfase vertoont de cel een fijnkorrelig chromatine-patroon, met duidelijk zichtbare nucleoli.

26
Q

Wat is de cytokinese?

A

De cytokinese is wel een onderdeel van de mitose maar is geen fase. De cytokinese is een zichtbare insnoering van de cel, wat begint in de overgang van de anafase naar de telofase.

27
Q

Wat is de profase?

A

In de profase begint het chromatine te condenseren tot chromosomen, en splitst het microtubuli organiserend netwerk (MTOC) en wijkt uiteen. Er ontstaat een grovere korrelstructuur in de kern, maar de nucleolus is nog zichtbaar. De nucleaire envelop is nog niet afgebroken en de spoelfiguur heeft nog geen contact met de chromosomen.

28
Q

Wat is de prometafase?

A

Een relatief korte fase, de condensatie gaat verder en de nucleolus en de kernenvelop verdwijnen. De in het cytoplasma opgebouwde spoelfiguur kan nu de chromosomen opnemen, maar de integratie van de chromosomen met de spoel is nog niet voltooid: dit is duidelijk uit de nog willekeurige verdeling van de chromosomen.

29
Q

Wat is de metafase?

A

De metafase start wanneer de gecondenseerde chromosomen een ordelijke plaats in het zogenaamde equatoriale vlak van de spoel hebben ingenomen. Spoeldraden hechten aan de centromeren van de chromosomen. Het eiwit cohesine zorgt ervoor dat de twee chromatiden in dit stadium nog bij elkaar worden gehouden.

30
Q

Wat is anafase?

A

Het eiwit cohesine wordt afgebroken door separase, waardoor de chromatiden splitsen door de spankracht over de microtubuli. De overgang van metafase naar anafase is een cruciaal controlepunt tijdens de mitose: de anafase begint als alle kinetochoren stabiel verbonden zijn met de spoeldraden. Tegelijk met de chromatiden migreren ook de vesikeltjes waarin onderdelen van de kernenvelop tijdelijk opgeslagen waren naar de pooluiteinden, gelijk verdeeld over beide richtingen.

31
Q

Wat is de telofase?

A

De cel splitst in tweeën, vormt de kernenvelop zich weer en decondenseren de chromatines. De afsnoering wordt uitgevoerd door een contractiele actine/myosine-ring midden tussen beide centrosomen. In het late stadium van de telofase zijn op de plaats waar de contractiele ring heeft bewerkstelligd vaak nog samengeperste resten van de spoelfiguur te zien: midbody noem je dat.

32
Q

Formuleer kernachtig de doorslaggevende morfologische criteria voor het onderscheid tussen de verschillende fasen van de mitose.

A
33
Q

Hoe kan men nu zeker weten, dat de cel in figuur 3 toch in mitose is?

A

Er is geen kernenvelop zichtbaar.

34
Q

Hoe lopen de microtubuli tijdens de mitose?

A

De microtubuli van de spoelfiguur zijn weliswaar niet zo goed te zien, maar toch is duidelijk dat er zowel spoeldraden van pool tot pool lopen alsook van pool naar chromosoom; men spreekt van polaire en chromosomale microtubuli.

35
Q

Welke rol vervullen de centriolen in de cel in interfase?

A

Twee centriolen vormen samen het punt waar zich het MTOC bevindt (oranje pijl in figuur 6). Terwijl de kern het informatie-centrum van de cel is, functioneert het MTOC als logistiek centrum: van hieruit starten alle microtubuli, die een belangrijke rol vervullen bij transport van stoffen en organellen in de cel.

36
Q

In welke weefsels van het lichaam kan men zeer vaak twee centriolen-paren per cel aantreffen? In welke weefsels beslist niet?

A

Omdat centrosomen pas tijdens de S-fase verdubbeld worden, vind je alleen in delende weefsels vaak cellen met twee x twee centriolen : dus bv wèl in beenmerg, in de basale cellen van de huid, in de crypten van het darmepitheel enz; niet in zenuwweefsel en spierweefsel.

37
Q

Wat is het kinetochoor?

A

Het kinetochoor is een eiwit-structuur die de verbinding vormt tussen het centromeer en de tubulinedraden van de mitotische spoel.

38
Q

Wat is een centriool?

A

Een centriool is een buisvormige structuur in het cytoplasma van de cel.

39
Q

Wat is een centrosoom?

A

Een centrosoom bestaat uit twee loodrecht op elkaar staande centriolen.

40
Q

Wat is een centromeer?

A

Een centromeer is het centrale deel van een chromosoom dat als anker fungeert bij de segregatie (opdeling) van de chromatiden tijdens de mitose.

41
Q

Wat is mitose?

A

De mitose omvat het totaal van de samenhangende processen die plaatsvinden tijdens de deling van een cel in twee dochtercellen. (In het spraakgebruik wordt soms ‘een mitose’ gebruikt met de betekenis ‘een cel in mitose’).

42
Q

Hoe verplaatsen de tubuline, actine en lamine filamenten zich tijdens de mitose?

A

De actine bevindt zich vervolgens meer aan de periferie van de cel en (vooral) midden tussen de twee celpolen. Actinefilamenten zorgen voor de vormverandering van de kern tijdens de mitose, ook vormen ze samen met myosine de contractiering. De componenten van de celkern worden niet afgebroken maar verspreiden zich als blaasjes over de hele cel (als onderdeel van het endoplasmatisch reticulum).

43
Q

Welke celcomponenten kunnen aangekleurd worden om chromosomen zichtbaar te maken?

A

Histonen en DNA