VO's week 1 Flashcards

1
Q

Welke tumoren kennen we en in welke verhoudingen komen deze voor?

A
  • Epitheliale tumoren (carcinoom): 95%
  • Tumoren van het hematopoëtische systeem: 4%, leukemieën en maligne lymfomen.
  • Tumoren vanuit mesenchymale cellen: steun en bindweefselcellen: 1% sarcomen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn papillomen en adenomen?

A

Benigne epitheel neoplasieën. Bij een adenoom is er sprake van klierdifferentiatie. Bij een papilloom groeit de neoplasie vertakkend en exofytisch (steekt uit het oppervlak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een pre-maligne tumor?

A

Een tumor die dysplasie toont. De celgroei en differentiatie is verstoord: verlies van uniformiteit van de epitheelcellen en verlies van de architecturale oriëntatie. De cellen hebben een kleiner cytoplasma en een grotere celkern. Dysplasie ontstaat vaak door chronische celschade en is in eerste instantie reversibel. Dit noemen we ook wel een carcinoma in situ.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen een adeno- en een plaveiselcarcinoom?

A
  • Een adenocarcinoom is afkomstig van kubisch of cilindrisch epitheel en vormen buisjes en slijm.
  • Plaveiselcelcarcinomen zijn afkomstig van plaveiselepitheel en maken hoorn en keratine. Hierbij zijn de desmosomen verbindweefseld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat betekend een ongedifferentieerd carcinoom?

A

Er is dermate weinig behoud van uitrijping (differentiatie) dat het bijna onmogelijk is om uitsluitend op grond van histologisch onderzoek de herkomst van het carcinoom aan te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaat het colon? En uit welke lagen bestaat de bekleding?

A

Crypten.
Serosa (adventitia) –> Muscularis –> submucosa –> muscularis mucosae –> mucosa –> epitheel (slijmbekercellen en resorptieve cellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Klachten coloncarcinoom?

A

Obstipatie en anemie (door rectaal bloedverlies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar bevinden de plaveisel- en adenocarcinomen zich in de long?

A

Plaveiselcarcinomen liggen vaak rond de bronchi en ontstaan door metaplasie van het epitheel. Adenocarcinomen liggen vaak meer perifeer in de longen, ze ontstaan meestal uit klierepitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Met welke spier is de mamma verbonden?

A

De m. pectoralis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uit welke cellen bestaan de ducten van de mamma?

A

Uit glandulaire cellen en contractiele cellen (met platte kern) en worden afgescheiden van de rest van het weefsel door een basaalmembraan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat betekend desmoplasie?

A

Vorming van meer en harder bindweefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Uit wat voor epitheel bestaat de cervix?

A

De ectocervix richting de vagina toe bestaat uit plaveiselepitheel (kleine celkernen met relatief veel cytoplasma), de endocervix richting de baarmoeder bestaat uit cilindrisch epitheel. Op de overgang hiertussen ontstaan vaak de afwijkingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt een beenmergpunctie gedaan?

A

Een bekkenpunctie wordt verricht onder plaatselijke verdoving. Hierbij wordt beenmergbloed verkregen, en een biopt van het bot met daarin beenmergweefsel. Van het beenmergbloed wordt de beenmerguitstrijk gemaakt. Het botbiopt wordt later bewerkt voor histologische analyse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe maak je een beenmerguitstrijkje?

A

Het maken van een beenmerguitstrijkje doe je door het beenmergmateriaal op een horlogeglas te gieten. En vervolgens het horlogeglas schuin te houden. Hierdoor worden de stukjes beenmerg gescheiden gehouden van het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf wat je ziet.

A

Aan de binnenkant van het preparaat zitten de beenmergbrokjes en beenmergcellen en aan de buitenkant van het preparaat zitten bloed en beenmergcellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de May-Grünwald Giemsa kleuring?

A

May-Grünwald Giemsa is een combinatie van kleurstoffen opgelost in methanol, dat ook als fixatief werkt. Het bevat de volgende kleurstoffen:
- Methyleen blauw: is een basische kleurstof, zorgt voor de aankleuring van zure componenten: met name nucleïnezuren. Het geeft een blauwe kleur.
- Eosine: is een zure kleurstof, zorgt voor de aankleuring van basische componenten, met name eiwitten. Het geeft een oranje/bruine kleur.
- Azuren: is een basische kleurstof, zorgt voor de aankleuring van zure componenten, met name granules. Het geeft een rood/paarse kleur.

17
Q

Hoe kleuren de verschillende bloedcelcomponenten aan? En met welke kleurstofcomponent worden ze aangekleurd? ((basisch) cytoplasma eiwit, mRNA, kern, azurofiele granula, eosinofiele granula)

A
18
Q

Hoe verklaar je de acidofiele kleuring van erytrocyten?

A

Erytrocyten bevatten veel hemoglobine, een relatief basisch eiwit > acidofiel.

19
Q

En hoe de basofiele kleuring van het cytoplasma van plasmacellen?

A

Plasmacellen produceren veel immunoglobulines, eveneens eiwit. Ze houden dit niet in hun cytoplasma, maar scheiden het in grote hoeveelheden uit. Het cytoplasma bevat dus veel zuur mRNA dat codeert voor immunoglobuline een relatief weinig basisch eiwit > basofiel.

20
Q

Wat zie je als er sprake is van dispers chromatine?

A

Nucleoli

21
Q

Wat kun je zeggen over kern : cytoplasma verhouding?

A

Kern in verhouding tot cytoplasma zegt iets over de rijpingsstadium van de cel. Rijpere cellen hebben meer cytoplasma.

22
Q

Wanneer komen bij granulocyten de granula? En welke kleur heeft dat dan?

A

Bij de granulocyten zie je vanaf het promyelocyt stadia granula, die zijn eerst azurofiel en daarna gaan ze zich specialiseren (neutro-, baso- of eosinofiel).

23
Q

Wat is het verschil tussen de kernen van erytro-, lymfo-, mono-, en granulocytaire reeksen?

A

Erytrocytair heeft een korrelig chromatine en lymfocytair heeft een egaler gekleurde celkern. De granulo-/monocytaire reeks hebben nooit zo’n ronde celkern.

24
Q

Hoeveel blasten zijn er normaal gesproken aanwezig? Hoeveel bij een patiënt in remissie? En hoeveel bij een patiënt met een myodysplastisch syndroom? En hoeveel bij acute leukemie?

A

Normaal zijn er < 2% blasten aanwezig. Bij patiënten in remissie zijn er < 5% blasten, bij het myodysplastisch syndroom < 20% en bij acute leukemie > 20%.

25
Q

Hoe verklaar je de hoge koorts en het groene sputum bij iemand met een acute myeloïde leukemie?

A
  • functionele leukocyten zijn verlaagd, hierdoor heb je een verlaagde weerstand dit kan leiden tot een infectie.
  • Bacteriële longinfectie zorgt voor een infiltratie van neutrofiele granulocyten –> die verlaten de long via het sputum en daarom kleurt het groen.
26
Q

Hoe verklaar je het volle gevoel in de buik en de toegenomen trombocyten bij een chronische myeloïde leukemie?

A

Vol gevoel in de buik doordat de milt een plek is waar myeloïde cellen ophopen en drukken op de maag. De trombocyten zijn verhoogd door een toename van het aantal megakaryocyten ten gevolge van myelopoiese.

27
Q

Welke translocatie is kenmerkend voor CML?

A

9:22 translocatie is kenmerkend voor CML.

28
Q

Hoe ziet een plasmacel eruit? En wat betekend een negatief Golgi beeld?

A

De cellen hebben veel cytoplasma een asymmetrische kern met een oplichting tegen de kern aan (negatief Golgi beeld). Dit betekend dat er veel eiwit, immunoglobuline in dit geval wordt gemaakt.

29
Q

Hoe kun laesies in de wervelkolom en schedel, nierschade, hoog calcium, bloedarmoede, verhoogde bezinking verklaren bij een multipel myeloom?

A

Plasmacellen stimuleren osteoclasten tot botafbraak waardoor er laesies in de wervelkolom en de schedel ontstaan. Nierschade door hoge eiwitproductie in de vorm van immunoglobulines. Door de hoge botafbraak, hoog calcium. De bloedarmoede komt doordat er minder erytrocyten ontwikkelen door de verdringing. De verhoogde bezinking komt door de hoge hoeveelheid eiwit in het bloed.

30
Q

Wat is het verschil tussen een infectie en een multiple myeloom?

A

Bij een infectie is er ook een toename van het aantal plasmacellen, echter worden er dan veel verschillende plasmacellen gemaakt, waardoor de normale verhouding (1:1) in stand wordt gehouden. Bij een multiple myeloom heb je een veranderde verhouding tussen lambda en kappa. De verhouding is afhankelijk vanuit welke soort B-cel de ongeremde plasmacel is gekomen.

31
Q

Hoe kan de identiteit van lymfocyten worden bepaald in het perifere bloed?

A

De identiteit van de lymfocyten in het perifere bloed van deze patiënt wordt nader vastgesteld met behulp van monoklonale antistoffen waaraan fluorescerend kleurstoffen gekoppeld zijn. Deze antistoffen binden aan celspecifieke moleculen op het membraan van de diverse leukocyten. Er wordt getest voor CD3 (T-lymfocyten), CD19 (B-lymfocyten), Ig-kappa, Ig-lambda.

32
Q

Hoe verklaar je de opgezette lymfeklieren en vergrote milt bij een Chronische lymfatische leukemie (CLL)?

A

Ophoping van kleine lymfocyten in
secundaire lymfoïde organen.