Slimbuddy Flashcards

1
Q

Multipel Myeloom (MM):

A
  • komt voornamelijk bij ouderen voor
  • meer bij mannen dan bij vrouwen
  • kwaadaardige woekering van plasmacellen in het beenmerg
  • kan zorgen voor orgaanschade: osteolytische laesies, anemie, nierfunctiestoornissen, hypercalciëmie en verhoogd risico op infecties
  • een symptoom waarmee iemand zich kan presenteren is: rugpijn of andere pijn aan botten
  • bij lo kan er pijn zijn aan een botstructuur, kloppijn over de wervelkolom of verminderd plassen
  • MM kan niet worden genezen
  • de behandeling is dus altijd palliatief
  • behandeling met chemo-immunotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Diffuus grootcellig B-cel lymfoom (DLBCL):

A
  • de meest voorkomende vorm van non-Hodgkin lymfoom
  • typische presentatie met B-symptomen: koorts, nachtzweten en gewichtsverlies
  • verder kan het zich presenteren met pijnloze lymfeklierzwelling, maar het kan zich ook in andere organen presenteren, zoals de milt
  • diagnose stellen: histologisch onderzoek met daarna een stageringsonderzoek d.m.v. een PET-scan
  • DLCBL zie je vooral bij wat oudere mensen
  • gewichtsverlies, nachtzweten en koorts zijn typisch voor een lymfoom
  • het DLBCL kan door verschillende mutaties veroorzaakt worden, waaronder MYC
  • de behandeling van DLBCL bestaat uit R-CHOP
  • in veel gevallen wordt er gestreefd naar een curatieve behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Acute Myeloïde Leukemie (AML):

A
  • ophoping van onrijpe, niet functionele blasten die de normale bloedcelvorming ernstig onderdrukken
  • snel progressieve klachten
  • onrijpe cellen in de leukocytendifferentiatie
  • verminderde bloedcelvorming door verdringing
  • anemie als gevolg daarvan, dus bleekheid en vermoeidheid
  • trombocytopenie, dus snel blauwe plekken, snel bloedingen en petechiën
  • leukocytopenie, uitend in infecties
  • het wordt veroorzaakt door mutaties in het DNA
  • AML is een heterogene ziekte, waarbij verschillende mutaties (en combinaties ervan) de ziekte veroorzaken
  • een mogelijke mutatie is NPM1-mutatie
  • standaardbehandeling: 2 chemotherapie kuren, gevolgd door nog een chemokuur, een allogene of autologe SCT
  • in veel gevallen is curatie nog mogelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Chronische Lymfatische Leukemie:

A
  • presenteert zich vaak met chronische en minder levensbedreigende symptomen
  • de normale bloedcelvorming is hierbij in mindere mate onderdrukt, waardoor klachten van anemie, leukocytopenie en trombocytopenie niet verwacht worden
  • bij CLL worden minder uitgesproken of geen afwijkingen verwacht in de anamnese en het lichamelijk onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welk vervolgonderzoek is aangewezen bij een verdenking op een hematologische ziekte?

A

Immunofenotypering op perifeer bloed
daarbij worden met behulp van antilichamen, antigenen (CD markers) op de membraan aangekleurd. de verschillende rijpingsstadia en de verschillende cellijnen brengen andere CD-markers tot expressie, waardoor differentiatie tussen de verschillende cellen mogelijk is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij welke van onderstaande AML-patiënten in een 1e complete remissie na 2 kuren heeft een allogene stamceltransplantatie
de voorkeur boven chemotherapie of een autologe stamceltransplantatie als consolidatiebehandeling?

A

Intermediate risk AML met MRD en laag risico op TRM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke gebieden en celtypen zijn betrokken bij de filtering van de bloedbaan in de milt?

A

macrofagen en rode pulpa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

waardoor ontstaan de klachten bij longkanker pas vaak laat?

A
  • longweefsel heeft geen zenuwen en geeft daarom geen pijn
  • longtumoren zijn niet palpabel
  • er is een grote reservecapaciteit door de twee long
  • klachten worden vaak aan een andere diagnose gekoppeld
  • longtumoren metastaseren erg snel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen bij syndroom van Horner:

A
  • miosis (vernauwde pupil)
  • ptosis (afhangend ooglid)
  • anhydrosis (niet kunnen zweten)
  • enoftalmie (terugzakken van de oogbol in de oogkas)
  • (schouderpijn)
    –> komt vaak eenzijdig voor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is exophthalmus?

A

uitpuiling van de oogbol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

adenocarcinoom van de long:

A
  • maakt 40% uit van alle niet-kleincellige carcinomen
  • stijgende incidentie
  • is perifeer gelegen
  • worden vaker gezien bij vrouwen
  • worden ook vaker op jonge leeftijd gezien
  • deze carcinomen zijn niet altijd aan roken gerelateerd
    veel drivermutaties, zoals EGFR en K-RAS
    -n
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

longcarcinomen metastaseren vaak naar:

A
  • botten
  • lever
  • hersenen
  • pleura
  • bijnieren
  • andere long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is het aangewezen aanvullende onderzoek bij verdenking op longcarcinoom?

A
  • CT-thorax
  • op een CT-scan kan iets worden gezegd over de grootte, de ligging, het aspect van de tumor, de doorgroei in de thoraxwand of het mediastinum, de lymfeklieren en metastasen op afstand
  • ook kleinere tumoren zijn waarneembaar
  • bij een CT-scan wordt aak gekozen om de bovenbuik ook mee te scannen voor eventuele metastasen in de lever of bijnieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

behandeling van een niet-kleincellig longcarcinoom per stadium:

A
  • stadium 1: operatie
  • stadium 2: operatie in combinatie met adjuvante therapie
  • stadium 3: een combinatie van chemotherapie en bestraling
  • stadium 4: chemotherapie en/of immuuntherapie of gerichte behandelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wanneer spreken we bij een longcarcinoom per definitie van een stadium 4?

A

als er metastasen op afstand zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

radiotherapie maakt geen deel uit van de behandeling bij een stadium 4 longcarcinoom

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

stadiëring van het longcarcinoom:

A
  • stadium 1: lokale ziekte, in één longkwab, geen lymfekliermetastasen
  • stadium 2: grotere tumoren
  • stadium 3: lokaal gevorderd, beperkt tot één helft van de borstkas, maar met lymfeklieren in het mediastinum óf de tumoren zijn groter
  • stadium 4: uitgezaaide longtumoren, afstandmetastasen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

in het geval van een pneumothorax wordt een verhoogde luchthoudendheid van de long verwacht, niet een besluiering op de X-thorax.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een pneumonie geeft een niet-egale besluiering op een X-thorax

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

zowel atelectase als pleuravocht geven gedempte percussie. ook geven ze allebei egale besluiering op een X-thorax. het verschil tussen atelectase en pleuravocht is te maken door te kijken naar het mediastinum:

A
  • indien het mediastinum naar de aangedane zijde is verplaats, is atelectase waarschijnlijker
  • indien het mediastinum van de aangedane zijde af is verplaatst, is pleuravocht waarschijnlijker
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vena Cava Superior Syndroom (VCSS):

A
  • een tumor in de rechterlong groeit in of om de v. cava superior heen wat compressie kan geven van dat bloedvat
  • presentatie: gezwollen hals, gezwollen gelaat, gestuwde halsvenen, hoofdpijn of vaattekeningen op de huid
  • het syndroom kan ook veroorzaakt worden door trombose, invasie of infiltratie van de vaatwand of een combinatie ervan
  • als het VCSS blijft bestaan, kan een herseninfarct optreden
22
Q

als een (recidief) gemetastaseerd mammacarcinoom behandeld kan worden met anti-hormonale therapie, dan wordt dit altijd neoadjuvant gegeven aan de chemotherapie. alle patiënten met een gemetastaseerd mammacarcinoom krijgen namelijk chemotherapie.

A
23
Q

voordelen van het eerste geven van anti-hormonale therapie ipv chemotherapie:

A
  • indien de anti-hormonale therapie effectief is, houdt de werking vaak langer aan
  • anti-hormonale therapie geeft minder bijwerkingen
  • steeds delende tumoren kunnen de hormoon receptor (HR) verliezen, en dat zou betekenen dat de anti-hormonale therapie niet meer werkt. daarom dus meteen anti-hormonale therapie, ook omdat door de chemotherapie de tumor de HR kan verliezen
24
Q

botmetastasen bij gemetastaseerd BrC worden enkel bestraald als er sprake is van symptomatische metastasen.

A
25
Q

Geef twee redenen en leg uit waarom vrouwen ouder dan 75 jaar niet meer worden uitgenodigd om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek:

A
  1. Overdiagnose: Oudere vrouwen hebben een kortere resterende levensverwachting en bovendien zijn tumoren bij oudere vrouwen vaker langzaam groeiend. Daardoor is de kans op overdiagnose groter bij oude vrouwen dan bij jongere vrouwen
  2. Kleiner effect van screening: De kans dat een sterfgeval voorkomen wordt is kleiner, en áls er een sterfgeval voorkomen wordt, is het aantal gewonnen levensjaren kleiner
26
Q

excess incidentie:

A

de extra incidentie, die is ontstaan door screening in de gescreende leeftijden

27
Q

deficit incidentie:

A

is sprake hiervan als de incidentie na de screeningsleeftijden daalt tot onder de baseline incidentie.
het gaat dus om de incidentie na de screeningsleeftijd.

28
Q

Een DCIS is op een mammogram altijd zichtbaar. waar of niet waar?

A

niet waar

29
Q

om het verschil tussen een DCIS en invasief carcinoom aan te tonen, is histologisch onderzoek nodig. we doen dus geen cytologische punctie.

A
30
Q

bij BRCA 1 mutatie heb je een hogere kans op ovariumkanker dan bij BRCA 2.

A
31
Q

criteria waaraan een familie waarin borstkanker voorkomt moet voldoen om te spreken van familiair borstkanker en
er een indicatie is voor genetisch onderzoek:

A
  • Eén patiënt met mammacarcinoom <40 jaar
  • Bilateraal mammacarcinoom met eerste tumor <50 jaar
  • Mammacarcinoom met meerdere tumoren in 1 borst met de eerste tumor <50 jaar
  • Triple negatief* mammacarcinoom <60 jaar
  • Mammacarcinoom <50 jaar en prostaatcarcinoom <60 in dezelfde tak van de familie
  • Man met mammacarcinoom
  • Twee of meer eerstegraads verwanten met mammacarcinoom beiden gediagnosticeerd voor het 50e jaar
  • Eén patiënt met epitheliaal ovarium/tuba/extra-ovarieel primair peritoneaal carcinoom, ongeacht diagnoseleeftijd
32
Q

Welke drie elementen van het lichamelijk onderzoek doe je om in te schatten wat de klinische stadiëring is? bij een PCC van de huid

A
  • Opmeten van de tumor/meten/ grootte bepalen
  • Voelen of de tumor los is van de onderlaag/voelen of hij vastzit
  • Lymfeklieren HH palperen/voelen naar lymfeklieren
33
Q

Wat is het doel van vroege opsporing van darmkanker (CRC) door middel van bevolkingsonderzoek?

A

vermindering van CRC-incidentie en CRC gerelateerde mortaliteit

34
Q

finasteride is een van de middelen die bij prostaatkanker wordt toegepast als hormoontherapie.

A
35
Q

voor eenvoudige genexpressie-analyse gaat het om de reactie die in de cellen optreedt. hiervoor is een eenvoudige 2D-cellijn voldoende.

A
36
Q

wanneer de therapie respons gemeten moet worden, is een complexer model nodig. het kweken van tumorplakjes is hier een geschikte methode voor, omdat gevoeligheidstesten mogelijk zijn.

A
37
Q

de kritieke t-waarde bepaalt de drempel voor significantie van statistische toetsen. deze waarde kan berekend worden. wanneer de gevonden t-waarde groter is dan de kritieke t-waarde, is het verschil significant en kan de nulhypothese verworpen worden.

A
38
Q

de PICOS wordt bij voorkeur zo compact mogelijk beschreven.

A
39
Q

PICOS:

A
  • Population/Patient: beschrijving van de studiepopulatie waarin men geïnteresseerd is
  • Intervention: beschrijving van het type interventie wat wordt onderzocht in de studie
  • Comparison: beschrijving van de behandeling waarmee men de interventie wil vergelijken (de standaardbehandeling)
  • Outcome: uitkomstmaat waarin men geïnteresseerd is
  • Study design: beschrijving van het soort studieopzet waarmee de vraag het beste beantwoord kan worden
40
Q

het nadeel van het gebruiken van ‘[Mesh]’ is dat hiermee recente artikelen, welke nog geen Mesh-trefwoord aangewezen hebben gekregen, niet mee worden genomen in de zoekactie.

A
41
Q

als er in een forest plot duidelijk heterogeniteit is van de verschillende studies en het betrouwbaarheidsinterval van de studies heeft dus geen overlap met elkaar. dan mag er GEEN gebruik worden gemaakt van een fixed effects model, maar moet een random effects model worden gebruikt.

A
42
Q

de 3 onderdelen waarop met de JADAD wordt beoordeeld:

A
  • randomisatie
  • blindering
  • withdrawals and dropouts
43
Q

PSA-waarden hoger dan 4 ng/ml geven vaak aanleiding tot het verrichten van een prostaatbiopsie indien er geen andere verklaring, zoals een ontsteking, benigne prostaat hyperplasie, infarcering of lokaal trauma is voor verhoging van de plasmaconcentratie PSA.

A
44
Q

lange termijn complicaties van een urinedeviatie volgens Bricker (urostoma):

A
  1. Parastomale hernia
  2. metabole acidose
  3. nierfunctieverslechtering
  4. stenose van de ureter-Bricker anastomose
45
Q

Bij de ‘war on cancer’ lag de nadruk veel te sterk op individuele (chemo)therapie en veel te weinig op preventie, waardoor belangrijke kansen waren gemist om de sterfte aan kanker omlaag te brengen.

A
46
Q

Wat is de belangrijkste reden dat na het vinden van een lead compound het proces van ontwikkeling hiervan tot een
bruikbaar medicijn in de preklinische fase tot stilstand komt?

A

De farmacokinetische eigenschappen zijn niet goed, wat blijkt uit proefdieronderzoek.

47
Q

Bij Machine Learning worden er kenmerken uit een beeld (MRI) afgeleid die aan het systeem worden aangeboden. Bij Deep Learning wordt het hele beeld aangeboden.

A
48
Q

training data is de data die daadwerkelijk getraind wordt.
validation data wordt gebruikt om te kijken of de methode goed getraind is.

A
49
Q

Het werkingsmechanisme van immuuntherapie met anti-PD1 checkpoint inhibitors berust op diverse opeenvolgende stappen die leiden tot het antitumor effect. Dit geldt voor de behandeling van het melanoom maar ook voor andere solide tumoren.
Benoem de drie essentiële stappen:

A
  1. T cellen herkennen tumorcellen als target voor een immuunrespons
  2. Met immuuntherapie blokkeren van de rem/blokkeren negatieve feedback op T-cellen
  3. Hierdoor stimuleren antitumor respons van T-cellen
50
Q
A