HC 13.5: Virussen bij baarmoederhalskanker Flashcards
in Nl krijgen jaarlijks ruim 700.000 vrouwen de oproep voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker.
en ongeveer 8.000 vrouwen worden per jaar verwezen naar een gynaecoloog vanwege een afwijking van het bvo.
anatomie en positie van de baarmoeder:
- de baarmoeder zit gelegen tussen de blaas en de darm
- de blaas zit zelfs voor een stukje vast aan de baarmoeder
- en aan de baarmoeder zitten de eileiders en daaraan weer de eierstokken
baarmoederhalskanker ontstaat echt in het uiterste deel van de baarmoeder, de baarmoederhals. en de baarmoeder en baarmoederhals zijn echt 2 verschillende organen. en baarmoederkanker en baarmoederhalskanker zijn dus ook echt twee verschillende dingen.
hoe ziet een normale baarmoederhals/cervix er uit?
- het is een glad slijmvlies
- net zo glad als de binnenkant van je wang
- maar een normale cervix kan er ook niet helemaal glad uitzien en dan is het dus niet meteen afwijkend
waarom zijn de baarmoedermond, de anus en de nasopharynx at risk voor het ontstaan van HPV gerelateerde kanker?
- het heeft te maken met de weefsellas
- op die plekken heb je een overgang van cilindrisch epitheel (1 cellaag dik) naar plaveisel epitheel (heel veel cellagen dik)
- en precies op die overgang kan het HPV virus zich gaan nestelen en daar voor problemen gaan zorgen
in welk gebied van de baarmoederhals vindt dan die overgang van epitheel soort plaats?
- om de opening van de baarmoedermond heen, bevindt zich de transformatie zone
- en afhankelijk van het punt van je vruchtbare periode waarin je je bevindt, verandert die transformatie zone
- bij postmenopauzale vrouwen ligt het helemaal naar binnen, en dus om de opening
- en vrouwen die in de vruchtbare leeftijd zijn, ligt die overgang meer naar buiten toe
- en die transformatie zone/overgang is dus de plek waar de overgang van die 2 soorten epitheel plaatsvindt
–> en dat is dus ook de zone die bekeken wordt en waar de afwijking zich kan bevinden
de afwijking van de cervix begint ook altijd in de transformatie zone.
hoe willen we die afwijkingen van de cervix opsporen?
we maken een uitstrijkje
- er wordt een speculum/eendenbek ingebracht
- vervolgens wordt met een soort borsteltje, langs/in de baarmoederhals, de plaveiselcellen en de cilindrische cellen ‘opgepakt’
- we hebben dan dus een soort swap/monster van de cellen van de baarmoederhals genomen
- dat borsteltje wordt dan vervolgens in een potje naar het laboratorium gebracht
- er wordt dan eerst gekeken of er HPV wordt gevonden in de swap
- is het HPV positief, dan gaan we pas verder kijken
wat doen we als bij een uitstrijkje blijkt dat het HPV positief is?
- dan gaan we in het lab kijken naar de cytologische kenmerken van de uitgestreken cellen
- dus: hoe zien alle cellen er uit? wat voor cellen zitten er in het preparaat? zijn het cilinder cellen of plaveisel cellen? zien we tekenen van infectie?
- en op basis daarvan geven we er een bepaalde classificatie aan
- dat doen we aan de hand van de pap-smear classificatie
- je krijgt dus een uitslag over die classificatie en op basis daarvan weet je wat de vervolgstappen zijn en weet de huisarts dus ook of iemand doorverwezen moet worden
waarom kijken we bij een uitstrijkje naar HPV?
we weten dat als er HPV aanwezig is in het uitstrijkje, dat dat dan een goede voorspeller is dat er meer aan de hand kan zijn
- we weten dat als er geen HPV wordt gevonden, dat de kans dat er een afwijking (voorloperstadium van kanker) aan de cervix wordt gevonden met het uitstrijkje, heel erg klein is
- de kans is dan niet 0 op het hebben van cervix kanker, maar wel heel erg klein
wat veroorzaakt cervixcarcinoom?
- Humaan Papilloma Virus (HPV)
- het is een klein virus
- en die is niet zelf in staat om tot replicatie te komen
- daarvoor heeft hij hulp nodig van de gastheercel
microscopische structuur HPV:
- klein virus, 55 nm (ongeveer 130x kleiner dan een ery)
- hij heeft aan de buitenkant een Icosaedrische mantel
- en die mantel bestaat uit 72 capsomeren
- en elk capsomeer bestaat uit 2 eiwitten, de L1 en L2 capside eiwitten
- het virus bevat circulair DNA
- en het virus is afhankelijk van een gastheercel voor zijn replicatie
genomische structuur HPV:
je kan het genoom van dit virus verdelen in 3 gebieden
1. LCR (Long Control Region)
- dit is een DNA gebied waar het startpunt van DNA replicatie zich bevindt. en je hebt daar promotors en enhancers voor de regulatie van genen.
2. Vroeg gebied, ook wel Early Genes
- transcriptie van vroege genen (E1, E2, E4, E5, E6 en E7)
3. Laat gebied, ook wel late genes
- transcriptie van late genen (L1 en L2)
het HPV virus zoekt bepaalde cellen op en in dit geval cellen in de basale laag van het epitheel.
en door een wondje heeft het virus de kans om in die basale laag binnen te dringen.
hoe werkt de infectie met het HPV?
- het virus bereikt de basale laag in het epitheel
- er is dan een receptor op de cellen in die laag, waaraan het virus kan binden
- het virus kan dan de cel binnendringen door endocytose
- zodra het virus in de cel zit, komen celproteasen in actie
- die gaan de virale mantel afbreken
- het virale DNA komt daardoor vrij
- dat DNA gaat naar de kern
- en het virus maakt dan gebruik van de eiwitten die al aanwezig zijn in de kern van de cel
- de transcriptie van virale genen begint
- er worden dan als eerste 2 genen getranscribeerd, E6 en E7
de cellen in de basale laag, zijn cellen die prolifereren, voordat zij beginnen te differentiëren.
dus als het virus wil repliceren, moet hij cellen hebben die aan het prolifereren zijn, omdat op dat moment die cellen de eiwitten expresseren die nodig zijn voor replicatie.
de eerste eiwitten die worden geproduceerd door het virus (door de genen in de cel te transcriberen) hebben als doel om de gastheercel te stimuleren om te blijven prolifereren. hoe zorgen die eiwitten daarvoor?
- E5 eiwit kan zorgen voor stimulatie van de epidermale groeifactor-receptor (zodat de cel dus geen groeifactor meer nodig heeft om te gaan delen en prolifereren)
- E6 eiwit zorgt voor onderdrukking van apoptose, de cel kan dus niet meer in apoptose gaan
- E7 eiwit zorgt voor onderdrukking van de celcyclus controle
mechanisme van apoptose:
- als een normale cel, cellulaire ‘stress’ ervaart, dan komt het p53 eiwit in actie
- en die kan de celcyclus even ‘on hold’ zetten, zodat er mogelijk iets gerepareerd kan worden
- maar als het niet hersteld kan worden, dan gaat de cel in apoptose