HC 13.1: Van laboratoriumonderzoek naar medicijn / Evidence based medicine Flashcards
2 voorwaarden voor het kunnen ontwikkelen van een geneesmiddel:
- farmacologische voorwaarden, dus de farmaceutische en biochemische eigenschappen en vraagstukken
- organisatorische voorwaarde, met andere woorden de samenwerking tussen academie en industrie
farmacologische voorwaarden 1:
- een geneesmiddel moet een WERKING hebben
- maar tegelijkertijd mag het niet te veel BIJWERKINGEN hebben
- dus WERKING vs. BIJWERKING
- en eigenlijk moet die ruimte tussen werking en bijwerking groot genoeg zijn
- je wil dus een geneesmiddel ontwikkelen dat een groot genoeg therapeutische bandbreedte heeft
hoe noemen we die ‘window’ tussen werking en bijwerking?
therapeutische (band)breedte
en dat betekent dus dat de werking eerder moet optreden dan de bijwerking.
en er moet genoeg ruimte zijn tussen het optreden van de werking en het optreden van de bijwerking.
farmacologische voorwaarden 2:
- de toediening en dosering van een geneesmiddel zijn ook belangrijk
- een middel wat je bijv. 20 keer per dag moet innemen, is niet handig
- ook de toedieningsvorm is van belang, zo is een i.v. toediening niet handig als mensen dit zelf thuis moeten doen
- het liefst heeft het middel een orale toediening en moet het niet al te vaak per dag worden ingenomen
- en als het injecties zijn, dan liever niet meer dan 1 keer per maand en het liefst intra-musculair
–> en dit heeft allemaal te maken met de farmacokinetische eigenschappen van een geneesmiddel, hoe goed wordt de stof opgenomen en hoe goed verspreidt het zich door het lichaam
waardoor wordt de therapeutische bandbreedte bepaald?
door de farmacodynamische eigenschappen, dus hoe de stof werkt op het lichaam
en waardoor wordt de toediening en dosering bepaald?
door de farmacokinetiek, dus hoe het lichaam omgaat met het middel
farmacodynamiek:
het gaat er om:
- kun je een stof ontwikkelen die genoeg specificiteit heeft voor het mechanisme wat de therapeutische werking geeft?
- en de specificiteit voor een bepaalde bindingsplaats van een geneesmiddel is zeldzaam
- de meeste geneesmiddelen binden aan verschillende targets en het maakt dus uit hoe die onderlinge bindingssterkte is tussen die targets
- dat is namelijk bepalend voor de therapeutische bandbreedte, want via de ene target kan het een werking geven en via de andere target kan het een bijwerking geven
belangrijkste kenmerk voor de therapeutische bandbreedte:
de specificiteit van een stof voor een bindingsplaats ten opzichte van de andere bindingsplaatsen
wat voor type bindingsplaatsen hebben we in het lichaam?
klassieke:
- receptoren
- enzymen
- ionkanalen
- transporter eiwitten
(dus eigenlijk allemaal eiwitten die een signaal van buiten de cel naar binnen de cel brengen)
niet-klassieke/ongewone:
- cytoskelet
- DNA/RNA
tyrosine kinases:
- zijn enzymen en receptoren die de groei van cellen bevorderen
- en in de oncologie gaat het natuurlijk om ongecontroleerde celgroei
- en je kan dus de tyrosine kinases die hierbij betrokken zijn remmen, door tyrosine kinase remmers
- imatinib is een voorbeeld van een stof die op tyrosine kinase werkt
chemische identiteit van een geneesmiddel:
- we hebben de natuurlijke moleculen, die uit planten of dieren worden gehaald
- digoxine is een middel dat uit digitalis, vingerhoedskruid komt
- het nadeel van dit soort natuurlijke moleculen is dat ze vaak een heel smalle therapeutische bandbreedte hebben
- die middelen zijn al dan niet gemodificeerd en die modificatie wordt gedaan om zo’n stof wat specifieker te maken
- we hebben ook synthetische moleculen/stoffen
- het doel van die synthetische middelen is om de opname en specificiteit te kunnen regelen
voorbeelden van synthetische middelen/typen synthetische middelen: de small molecules
- de klassieke synthetische stoffen, de small molecules
- die hebben allemaal een klein molecuul gewicht
- ze hebben ook bepaalde chemische eigenschappen, waardoor die stoffen goed kunnen worden bewerkt om ze te optimaliseren
- ze worden over het algemeen ook goed opgenomen door het lichaam
- de specificiteit van deze middelen is wisselend
voorbeelden van synthetische middelen/typen synthetische middelen: stoffen die gebaseerd zijn op RNA
- zoals vaccins en ASO’s
- de specificiteit van deze middelen is heel hoog
- alleen de toediening van die middelen is lastig, het moet intra musculair of intraveneus
- en de opname is slecht
voorbeelden van synthetische middelen/typen synthetische middelen: antibodies
- die worden gebruikt om via antibodies een receptor of enzym te remmen
- bijv. om die tyrosine kinase receptoren te remmen/blokkeren
- zo’n antibody kan bijv de bindingsplaats aan zo’n receptor of de actieve plaats van zo’n receptor gaan remmen, door daar met hoge affiniteit aan te binden
- deze middelen worden veel binnen de oncologie in de kliniek gebruikt
- ze hebben een hoge spcificiteit
voorbeelden uit de oncologie van middelen die op specifieke targets/bindingsplaatsen werken:
receptoren:
- hormonen: medroxyprogesteron
- tyrosine kinase receptor antagonisten: sunitinib
enzymen:
- topo-isomerase remmers (topotecan), Bcr-Abl kinase inhibitors (Imatinib)
cytoskelet:
- paclitaxel (taxol)
DNA
- cisplatin