HC 12.5: Hematurie en blaascarcinoom Flashcards

1
Q

microscopische hematurie:

A

wanneer er 3 erytrocyten worden gevonden, per gezichtsveld
–> en dat moet 2 keer bepaald zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is de kans op maligniteit bij microscopische hematurie?

A

tussen de 1 en 5%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

macroscopische hematurie:

A

als je met het blote oog bloed ziet in de urine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de kans op een maligniteit bij macroscopische hematurie?

A

ongeveer 40%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

bij presentatie met hematurie, moet er onderscheid worden gemaakt tussen een urologische oorzaak en een nefrologische oorzaak.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is de urologie differentiaal diagnose bij (macroscopische) hematurie?

A
  • maligniteit (blaastumor, tumor van de hogere urine wegen, tumor van de plasbuis)
  • na zware lichamelijke inspanning/trauma
  • urineweginfecties
  • steenlijden
  • radiatieschade (schade aan de blaas na bestraling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn andere oorzaken die in de DD staan bij hematurie?

A
  • glomerulaire nierziekten (zoals IgA-nefropathie)
  • interstitiële nierziekten (zoals pyelonifritis en tuberculose)
  • vasculaire afwijkingen
  • en overige dingen, zoals bijv. sikkelcelziekte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

epidemiologie van blaaskanker in NL:

A
  • we zien ongeveer 7000 nieuwe gevallen per jaar
  • we zien het vaker bij mannen dan bij vrouwen (4 keer zo vaak bij mannen)
  • dat komt omdat mannen vroeger meer rookten, en roken is geassocieerd met blaaskanker
  • ongeveer 25% van de mensen heeft een invasieve blaastumor
  • er gaan ongeveer 25 mensen per week dood aan blaaskanker (het is dus echt een dodelijke ziekte)
  • de 5-jaars Overall Survival is ongeveer 50-55%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welke soorten blaascarcinomen kennen we en hoe vaak komen ze voor?

A
  • we hebben blaaskanker van het urotheel, dat zijn urotheelcarcinomen (90% van de gevallen)
  • tumoren kunnen ook de-differentiëren, dus de cellen kunnen veranderen van urotheelcellen naar plaveiselcellen (ongeveer 8% van de gevallen)
  • maar je kan ook adenocarcinoom krijgen (ongeveer 2% van de gevallen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

risicofactoren/wat is van belang?

A
  • voorgeschiedenis
  • medicatie
  • intoxicatie (roken)
  • familie anamnese
  • sociale anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

risicofactoren voor het ontstaan van blaaskanker: Voorgeschiedenis en Medicatie

A
  • bestraling van het kleine bekken in VG? (dan is er namelijk verhoogde kans op het krijgen van blaascarcinoom)
  • chronische UWI (ook hierbij zien we vaker blaaskanker)
  • verblijfskatheter (geeft verhoogde kans op UWI en irritatie van het urotheel)
  • Fenacetine (pijnstiller) (werd vroeger gebruikt)
  • gebruik van immuunsuppressie (de tumor kan ontsnappen aan het immuunsysteem, omdat het immuunsysteem onderdrukt is)
  • cyclofosfamide (cytostaticum)
  • schistosomiasis (bilharzia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is roken geassocieerd met het ontstaan van blaaskanker?

A
  • als iemand rookt, komen er toxines in het bloed
  • dat bloed wordt door de nieren gezuiverd
  • en vervolgens komen die toxines in de urine terecht
  • en urine wordt ongeveer 4-5 uur opgeslagen in de blaas en dan pas wordt de blaas geleegd
  • dus wordt de blaas gedurende die uren blootgesteld aan die toxines
  • en blaaskanker komt vooral voor op de leeftijd van 60 jaar, wat komt door die accumulatie van blootstelling aan die toxines
  • en dat zien we dus met name bij rokers gebeuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

risicofactoren voor het krijgen van blaaskanker: Familie en Sociale anamnese

A
  • (dit zien we nu niet meer) blootstelling aan aromatische amines (dat zat in verf van schilders en kappers)
  • we zagen dan dus ook een verhoogde incidentie van blaaskanker onder de populatie schilders, mensen die werken in de verfindustrie, kappers, mensen in de rubberindustrie en mijnwerkers
  • die aromatische amines zijn in het grootste deel van europa verboden, maar nog niet overal
  • en Balkan-nefropathie is ook een risicofactor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doen we voor aanvullend onderzoek als iemand zich presenteert met hematurie?

A

Als eerste doen we lab onderzoek:
- nierfunctie: dus Kreatinine, Ureum, GFR, Hb
- we kijken naar de elektrolyten
- we kijken naar de vorm van de erytrocyten (soms zie je bijv. cilinders die kenmerkend zijn voor bepaalde nierziekten)
- we doen een urine kweek, bij de verdenking van een UWI
–> WE DOEN GEEN URINE CYTOLOGIE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom doen we geen urine cytologie om te kijken of er sprake is van blaaskanker?

A

de sensitiviteit voor de detectie van blaaskanker in urine cytologie is te laag.
dat betekent dat de urine wordt afgedraaid bij urine cytologie op een glaasje. en dat wordt bekeken door de patholoog of de cytoloog. en die kijkt naar de vorm van de cellen, maar omdat er vaak veel ery’s bijzitten of ontsteking, is dat heel moeilijk te beoordelen.
–> DUS URINE CYTOLOGIE DOEN WE NIET BIJ DE PRIMAIRE DIAGNOSE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat voor beeldvorming doen we voor de primaire diagnose?

A
  • echo van de nieren
  • UCS = Urethrocystoscopie (is in de blaas kijken)
  • CT-scan maken van de urinewegen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke vormen van beeldvorming doen we alleen op indicatie en dus niet standaard bij de primaire diagnose?

A
  • X-BOZ (doen we alleen als we denken aan stenen)
  • X-RPG (= retrograad pyelogram) waarbij je dus contrast via de urineleiders spuit, waarbij je met een camera naar binnen gaat in de blaas en je dan contrast spuit in de hogere urinewegen en dan een foto maakt (maar CT-scan urinewegen is veel sensitiever)
  • MRI doen we ook niet, omdat het heel duur is
  • X-RUG (= retrograad urethrogram) doen we ook niet. daarbij spuit je contrast op via de plasbuis en dat beoordelen we toch al als we met urethrocystoscopie naar binnen gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waarom zien we bij vrouwen meer agressieve vormen van blaaskanker?

A
  • vrouwen worden door de huisarts vaak langdurig voor UWI behandeld met antibiotica
  • er zit dus een delay op voordat ze doorgestuurd worden naar de uroloog
  • daardoor zien we meer tumoren in latere stadia en dus agressievere tumoren
    –> dit is wel echt een probleem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

CT-scan (fases):

A
  • kan blanco CT, dus zonder contrast
  • en kan CT met contrast, waarbij de patiënt het contrast via de bloedbaan krijgt
  • als je snel na het toedienen van het contrast een afbeelding/plaatje maakt, heb je de veneuze of arteriële fase
  • als je de late fase, ofwel de uitscheidingsfase van het contrast pakt, dan gaat het contrast via de nieren naar de urinewegen en zo kan je dan dus de urinewegen afbeelden
  • een CT heeft dus verschillende fase en afhankelijk van welke fase je aanvraagt bij de radioloog, krijg je verschillende uitkomsten/afbeeldingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

urethrocystoscopie:

A
  • we gebruiken daar tegenwoordig een flexibele scoop voor
  • die wordt ingebracht via de plasbuis
  • en dan kan je daarmee dus de blaas onderzoeken
  • voor vrouwen is dit niet een heel invasief en belastend onderzoek,omdat de plasbuis maar 1 cm is.
  • maar voor mannen is het wel een stuk invasiever, omdat de plasbuis gewoon een stuk langer is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

therapie van blaaskanker:

A
  • zodra iemand gediagnosticeerd is met een blaastumor, is de eerstvolgende stap om een TUR, een TransUrethrale Resectie van de blaastumor te doen
    daarna moet iemand verder behandeld worden, en welke behandeling gekozen wordt is afhankelijk van of het een invasieve of niet-invasieve tumor is:
  • blaasspoelingen
  • re-TUR
  • radicale cystectomie met urinedeviatie
  • (chemo)radiotherapie
  • chemotherapie
  • immuuntherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

TUR:

A
  • er wordt gebruik gemaakt van een metalen lis
  • met behulp van elektriciteit kunnen we die TUR lis aanzetten
  • en daarmee kunnen we de tumor wegbranden
  • de tumor wordt dan dus verwijderd en opgestuurd naar de patholoog
23
Q

wat moet je als operateur aangeven over de TUR die je hebt uitgevoerd?

A
  • het aantal tumoren dat je hebt waargenomen
  • de grootte van de tumor(en)
  • de radicaliteit van de operatie
  • de bevindingen van het bimanueel toucher (via anus bij de man of vagina bij de vrouw) (als je de tumor daarmee kan voelen, is het vaak een vergevorderde tumor)
  • of er een eenmalige spoeling met chemotherapie is gedaan (de operateur bepaalt of hier indicatie voor is)
24
Q

het weefsel van de blaastumor gaat na een TUR naar de patholoog en die kijkt naar:

A
  • histologie
  • T-stadium
  • gradering
  • carcinoma in situ?
  • detrusor aanwezig (spierwand)?
  • spierinvasie, ja of nee?
25
Q

stadiëring van blaascarcinomen middels T-stadium:

A
  • Tis, in situ: oppervlakkig
  • Ta: papillaire tumoren, groeien niet in, in de lamina propria
  • T1: die groeien in de lamina propria
  • T2: groeit in tot in de spierlaag, de musculus detrusor
  • T3: groeit in tot in de vetlaag (zit om de spierlagen heen)
  • T4a: groeit in, in omliggende organen
  • T4b: groeit door tot in het bekken of de buikwand (dit kan je dus goed voelen met bimanueel toucher)
26
Q

de lagen van de blaas:

A

van binnen naar buiten:
- urotheel
- lamina propria (bindweefsel laag)
- binnenste spierlaag
- buitenste spierlaag

27
Q

we doen dus een bimanueel toucher onder narcose.

A
  • als het niet-spierinvasief is, dan doen we een CT-scan van de urinewegen
  • als het wel spierinvasief is, doen we er een CT van de thorax/abdomen bij, omdat er bij die agressieve tumoren een hogere kans is op uitzaaiingen
28
Q

niet-spierinvasieve blaastumoren (dit is een soort puntensysteem):

A

van belang dat je als operateur de volgende dingen aangeeft:
- aantal (1, 2-7, >8)
- grootte (< 3 cm of > 3cm)
- primair of een recidief?
- recidiefvrij interval: < 1 jaar vs > 1 jaar
daarnaast (geeft de patholoog aan):
- T-stadium: Ta vs T1
- Gradering: G1, G2, G3 (de patholoog geeft aan hoe de kankercellen er uit zien)
- is er een CIS, ja of nee?

29
Q

bij blaaskanker geeft T-stadium dus iets aan over hoe ver de tumor doorgroeit in de blaaswand en structuren daarbuiten.
de gradering geeft aan hoe de cellen er onder de microscoop uit zien, lijken de cellen nog op urotheel of zijn de cellen dermate veranderd dat het agressief is en niet meer herkenbaar (dat is graad 3, G3)

A
30
Q

het is belangrijk om te weten of er CIS aanwezig is, omdat dat een hoge kans geeft op de ontwikkeling van een spierinvasieve tumor.

A
31
Q

behandeling niet-spierinvasieve blaastumoren, met eenmalige chemospoeling:

A
  • bij low en intermediate risk blaastumoren (wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem) wordt binnen 24 uur na de TUR een eenmalige postoperatieve chemo spoeling gedaan (er moet hierbij goed opgelet worden of er geen gat in de blaas is ontstaan door de operatie)
32
Q

waarom geven we die postoperatieve spoelingen met chemotherapie?

A
  • na een operatie blijven er nog tumorcellen achter in de blaas
  • en die kunnen zich weer gaan innestelen en dus zorgen voor een recidief
  • om die reden geven we die chemospoelingen, zodat een recidief wordt voorkomen
33
Q

bij niet-spierinvasieve blaastumoren kunnen ook onderhoudsspoelingen worden gedaan:

A
  • dat is om de kans op recidief en progressie te verkleinen
  • daarvoor hebben we chemotherapeutische spoelingen (met Mitomycine C of Epirubicine)
  • of we hebben spoelingen met immuuntherapie (BCG, geïnactiveerde tuberculose)
  • bij low risk (puntensysteem) geven we geen onderhoudsspoelingen
  • bij intermediate risk geven we Mitomycine C
  • bij high risk geven we eerst een re-TUR en aansluitend spoelingen met BCG (1-3 jaar)
34
Q

wat is een re-TUR? en waarom doen we het bij hoog risico patiënten?

A
  • bij een re-TUR ga je nogmaals het litteken waar je al een TUR hebt gedaan, nog een keer ‘schoonmaken’
  • dat doen we omdat we weten dat als we een TUR doen, het soms best rommelig is (overal bloed, tumordeeltjes, spoelingen)
  • en we weten dat bij 20% van de hoog risico patiënten waarbij we eenmalig een TUR hebben uitgevoerd, er nog steeds sprake kan zijn van spier-invasieve ziekte
  • en om zeker te weten dat we dat niet hebben achtergelaten, doen we altijd een re-TUR
  • we doen het dus eigenlijk alleen om de kans op spier invasieve ziekte te verlagen
35
Q

spierinvasieve tumoren groeien dus door in de spierwand. dit zijn de agressievere tumoren. en dit zijn dus ook de tumoren, waarvan de helft van de patiënten na 5 jaar overleden is, ongeacht de behandeling.

A

deze tumoren zaaien snel uit en moeten dus ook snel behandeld worden

36
Q

behandelopties bij spierinvasief urotheelcarcinoom:

A
  • chirurgie, de blaas verwijderen (cystectomie) en dan met een stoma of een orthotope neoblaas
  • chemotherapie
  • radiotherapie
  • combinatie chemo en radio
  • systemische immuuntherapie
37
Q

radicale cystectomie:

A
  • bij man verwijderen we de blaas en prostaat
  • bij vrouwen alleen de blaas, en op indicatie baarmoeder (verhoogde kans namelijk op verzakking als je random de uterus weghaalt)
  • we halen ook de lymfeklieren weg, een pelviene lymfeklierdissectie. alles rondom de iliaca interna en externa wordt weggehaald
  • hierna moet er gekeken worden naar urinedeviatie
38
Q

urinedeviatie (na verwijderen blaas):

A

onderscheid tussen
- incontinente deviatie (waarbij urine dus continu naar buiten loopt)
- continente deviatie (of katheteriseren om de urine te krijgen of met een neoblaas)

39
Q

de meest voorkomende urine deviatie:

A

Brickerse deviatie (incontinente)

40
Q

Brickerse urine deviatie:

A
  • we nemen 15 cm van het terminale ileum en die brengen we naar posterieur, samen met het meso
  • daarna maken we het ileum weer aan elkaar
  • dan maken we de urineleiders vervolgens vast op het stuk terminale ileum, waardoor dat ileum eigenlijk gaat dienen als blaas
  • het andere uiteinde van het stuk ileum wordt vastgehecht aan de huid
  • en urine loopt dus continu via daar naar buiten (stoma voor urine)
    –> dit is dus een incontinent stoma
41
Q

Indiana pouch/katheteriseerbare stoma:

A
  • het colon ascendens en het caecum worden helemaal open geknipt
  • dat wordt dan naar ventraal toe geklapt
  • en dan worden de urineleiders daar op in gehecht
  • het terminale ileum wordt ook opengeknipt en daar wordt een katheter in geplaatst
  • en dan is er dus een buisje die vanaf die ‘nieuwe’ blaas naar de huid toe
  • en dan kan de patiënt katheteriseren
    –> dit stoma is dus continent, omdat we gebruik maken van de klep van Bauhin, de klep tussen ileum en caecum. die zorgt er dus voor dat de urine niet naar buiten loopt
42
Q

procedure Orthotope neoblaas:

A
  • is ook een continent stoma
  • vaak bij jonge mensen die de wens hebben om geen zichtbaar stoma op de buik te hebben
  • we nemen ongeveer 80 cm van de dunne darm
  • die brengen we naar posterieur
  • dat stuk darm wordt dan opengeknipt en op elkaar gehecht (waardoor een soort nieuwe blaas ontstaat)
  • er wordt een gaatje ingemaakt en dat wordt ingehecht op de plasbuis
  • en dan worden de urineleiders nog op die nieuwe blaas gehecht
43
Q

voorwaarden voor een orthotope neoblaas:

A
  • gemotiveerde patiënt
  • < 75 jaar
  • adequate nierfunctie
  • goed handfunctie (we hechten het namelijk strak in op de plasbuis, zodat iemand continent wordt. normaal gesproken kan dan door middel van buikdruk de neoblaas geleegd worden. maar wanneer het te strak wordt ingehecht, moet iemand katheteriseren en daarvoor moet iemand een goede handfunctie hebben)
  • met deze neoblaas heb je geen aandrang, maar moet je dus wekkers zetten om te plassen (anders kunnen er grote lekkages ontstaan)
  • ze mogen niet bestraald zijn in het bekken gebied
  • en de tumor mag zich niet bevinden in de blaashals/UP (urethra prostatica)
44
Q

hoelang duren de operaties voor het maken van een nieuwe blaas?

A
  • Brickerse chirurgie doen we het meest, en duurt ongeveer 4-5 uur
  • Indiana pouch duurt ongeveer 6-7 uur
  • orthotope neoblaas duurt ook ongeveer 6-7 uur
45
Q

complicaties urinedeviaties:

A
  • parastomale hernia
  • ileus (darmen komen stil te liggen)
  • wondinfectie
  • UWI
  • abces
  • trombo-embolisch
  • metabole acidose
  • nierinsufficiëntie
  • ureterstenose
  • littekenbreuk
46
Q

chemotherapie bij blaascarcinoom:

A
  • kan neo-adjuvant of inductie
  • we geven neoadjuvante chemo bij mensen met 1 lymfeklier uitzaaiingen, omdat de kans dan groot is dat er ook nog andere micrometastasen zijn die nog niet te detecteren zijn met CT
  • geeft een absolute overlevingswinst van 6% na 10 jaar
  • maar mensen die goed reageren op de neo-adjuvante chemo en dan bij de operatie geen tumor meer hebben, die doen het echt heel goed (5-jaars overleving van 80-85%)
  • we geven dan cisplatinum therapie (cisplatin), 3 of 4 kuren gevolgd door een radicale cystectomie
47
Q

kan iedere patiënt neo-adjuvante chemotherapie krijgen?

A

nee
1 op de 3 blaaskanker patiënten kan geen cisplatin krijgen vanwege slechte nierfunctie, de cardiovasculaire status moet ook goed zijn, gehoorstoornissen, polyneuropathie
- cisplatin is namelijk nefrotoxisch en zorgt voor toxiciteit aan de oren

48
Q

radiotherapie bij blaascarcinoom:

A
  • radiotherapie is inferieur aan alle andere soorten therapieën
  • chemotherapie gecombineerd met radiotherapie is wel even goed als alleen chirurgie
  • er is wel een lichte verschuiving te zien in de voorkeur voor chemoradio, omdat patiënten daarmee hun blaas kunnen behouden
  • maar als iemand al plasklachten heeft, zal dat gaan verergeren op het moment dat je gaat bestralen
49
Q

in het EMC wordt in geselecteerde gevallen interstitiële radiotherapie gegeven, brachytherapie (inwendige bestraling na een partiële cystectomie):

A
  • de tumor moet klein zijn, < 5 cm
  • klinisch stadium mag niet hoger zijn dan T2N0M0
  • er mag geen CIS aanwezig zijn
  • tumor mag niet in de blaashals of trigonum zitten
50
Q

een nieuwe soort therapie voor blaaskanker is immuuntherapie. het is er op gericht dat je het eigen immuunsysteem activeert. hoe werkt dat precies?

A
  • tumoren brengen bepaalde eiwitten tot expressie om het immuunsysteem te onderdrukken
  • zoals PDL1, CTLA4
  • dat zijn immune suppressive eiwitten
  • in 2018 werd dus ontdekt dat tumoren die eiwitten verhoogd tot expressie brengen
  • en op het moment dat je die eiwitten onderdrukt, door bijv. anti-CTLA4 of PDL1 remmers
  • wordt het immuunsysteem weer actief en kan het die tumor opruimen
51
Q

blaastumoren hebben net als melanomen, een hoge mutational load (veel mutaties). die mutaties, en dus veranderingen in het DNA, zorgen ervoor dat het immuunsysteem op de tumor afkomt. maar als de tumor vervolgens van die immuun suppressieve eiwitten tot expressie brengt (zoals PDL1), dan gebeurt er dus niks, de tumor wordt niet opgeruimd door het immuunsysteem.

A

maar door dus immuuntherapie te geven bij die tumoren met ene hoge mutational load, kan je patiënten met blaaskanker alsnog behandelen.

52
Q

voordelen immuuntherapie t.o.v. cisplatin:

A
  • immuuntherapie kan ook bij een slechte nierfunctie, wat dus niet bij cisplatin kan
  • immuuntherapie heeft veel minder bijwerkingen dan cisplatin
53
Q

we gaan dus ook steeds meer richting het gebruik van immuuntherapie, eventueel gecombineerd met een milde chemotherapie. ook gaan we steeds meer naar het gebruik van:

A
  • Antibody–drug conjugates (ADC)
  • dat zijn antilichamen die heel gericht zijn tegen 1 eiwit dat tot expressie komt op de cellen van een blaastumor
  • bij blaaskanker is dat eiwit: Nectin-4
  • en dan zijn er dus antilichamen die op dat Nectin-4 binden en die antilichamen hebben dan een Drug load
  • en als ze dan gebonden zijn met dat eiwit, hebben ze dus ook iets waarmee ze de tumor kunnen aanvallen
    –> dit is de richting die we bij blaaskanker op gaan
54
Q

binnen de blaaskanker behandeling zien we dus een switch van cisplatin bevattende chemotherapie naar immuuntherapie en ADC’s.

A