HC.1 - Epigenetica en imprinting Flashcards

1
Q

Q: Wat is epigenetica?

A

A: Epigenetica is de studie van erfelijke veranderingen in genfunctie zonder veranderingen in de DNA-sequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Q: Wat reguleren epigenetische veranderingen?

A
  • Genexpressie
  • Celidentiteit
  • Ontwikkelingsprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Q: Wat is DNA-methylering?

A

A: Het toevoegen van een methylgroep aan cytosine in CpG-dinucleotiden, wat vaak genexpressie onderdrukt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Q: Hoeveel procent van de CpG’s in het menselijk genoom is gemethyleerd?

A

A: Ongeveer 70%.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Q: Wat is chromatine remodeling?

A

A: Het proces waarbij de structuur van chromatine wordt aangepast om toegang tot DNA te reguleren voor transcriptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Q: Wat is genomic imprinting?

A

A: Een proces waarbij één van de twee ouderlijke allelen selectief wordt uitgeschakeld door epigenetische mechanismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Q: Waarom is genomic imprinting belangrijk?

A

A: Het zorgt voor ouder-specifieke genexpressie, wat cruciaal is voor normale groei en ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Q: Wat zijn voorbeelden van imprintingstoornissen?

A
  • Prader-Willi syndroom: Ontstaat door een verlies van paternale genen op chromosoom 15.
  • Angelman syndroom: Ontstaat door een verlies van maternale genen op chromosoom 15.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Q: Wat is een belangrijk probleem bij reproductief klonen?

A

A: Verstoringen in epigenetische markeringen, zoals DNA-methylering, wat leidt tot ontwikkelingsproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Q: Hoe beïnvloedt de omgeving epigenetica?

A

A: Omgevingsfactoren, zoals voeding, stress en blootstelling aan chemicaliën, kunnen epigenetische veranderingen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Q: Hoe wordt imprinting gereset?

A

A: Tijdens de ontwikkeling van kiemcellen worden epigenetische markeringen gewist en opnieuw aangebracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Q: Wat zijn CpG-eilanden?

A

A: Regio’s rijk aan CpG-dinucleotiden in genpromotoren die meestal niet gemethyleerd zijn, wat genexpressie mogelijk maakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Q: Welke eiwitten zijn betrokken bij chromatine remodeling?

A

A: Chromatine-remodelingcomplexen en histonmodificatie-enzymen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Q: Waarom is genomic imprinting belangrijk?

A

A: Het reguleert ouder-specifieke genexpressie, essentieel voor normale groei en ontwikkeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Q: Wat is uniparentale disomie?

A

A: Wanneer beide kopieën van een chromosoom van één ouder afkomstig zijn, wat tot imprintingstoornissen kan leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Q: Hoe verloopt de levenscyclus van imprinting?

A

Verwijderen: Epigenetische markeringen worden gewist in de kiemcellen.

Initiatie: Nieuwe imprinting wordt aangebracht in gameten.

Handhaving: Imprints blijven behouden tijdens zygote-ontwikkeling.

17
Q

Q: Wat is het mechanisme achter genomic imprinting?

A

A: Genomic imprinting wordt gereguleerd door epigenetische markeringen zoals DNA-methylering en histonmodificaties op specifieke genen, afhankelijk van hun ouderlijke oorsprong.

18
Q

Q: Wat is de parental conflict theory?

A

A: Deze theorie stelt dat paternale genen de groei van het embryo bevorderen, terwijl maternale genen groei remmen, wat een balans creëert in de behoefte aan voedingsstoffen.

19
Q

Q: Welke rol speelt methylatie in genomic imprinting?

A

A: Methylgroepen blokkeren de expressie van specifieke allelen, wat resulteert in monoallelische genexpressie afhankelijk van de ouderlijke oorsprong.

20
Q

Q: Wat zijn imprinting centers (IC)?

A

A: Regio’s in het DNA die de imprinting van nabijgelegen genen coördineren door de regulatie van epigenetische markeringen.

21
Q

Q: Wat is het effect van histonacetylering?

A

A: Acetylering opent chromatine en verhoogt genexpressie door de interactie tussen DNA en histonen te verzwakken.

22
Q

Q: Wat doet histonmethylering?

A

A: Histonmethylering kan zowel activerend (bijvoorbeeld H3K4me3) als remmend (bijvoorbeeld H3K27me3) werken, afhankelijk van welke lysineresiduen worden gemethyleerd.

23
Q

Q: Wanneer worden genomische imprints aangebracht?

A

A: Tijdens de oögenese en de spermatogenese, op specifieke plekken in het genoom.

24
Q

Q: Wat gebeurt er met de imprints na de bevruchting?

A

A: De imprints blijven behouden, in tegenstelling tot veel andere epigenetische informatie die wordt verwijderd.

25
Q

Q: Wat is het gevolg van het behouden van imprints na de bevruchting?

A

A: Het zorgt ervoor dat exclusieve paternale of maternale genexpressie van geïmprinte genen kan worden aangestuurd tijdens de embryonale en postnatale ontwikkeling.

26
Q
A