ZO.1 - Lokalisatieprincipes Flashcards
Q: Wat is noodzakelijk om neurologische afwijkingen goed te kunnen lokaliseren?
A: Kennis van de anatomie en functies van het centrale en perifere zenuwstelsel.
Q: Welke onderdelen vallen onder het centrale zenuwstelsel (CZS)?
A: Hersenen, hersenstam, cerebellum, ruggenmerg.
Q: Welke onderdelen vallen onder het perifere zenuwstelsel (PZS)?
A: Zenuwwortels, perifere zenuwen, spier-zenuwovergang, spieren.
Q: Is de aandoening in casus 1 centraal of perifeer gelokaliseerd? Noem 3 argumenten.
A: Perifeer. Argumenten: slappe tonus, verlaagde reflexen, sensibele stoornis in een beperkt gebied (duim).
Q: Wat is de diagnose van casus 1?
A: Saturday Night Palsy – compressie van de n. radialis in de bovenarm.
Q: Wat betekent MRC-graad 0?
A: Geen beweging of spiercontractie.
Q: Wat betekent MRC-graad 3?
A: Beweging mogelijk tegen de zwaartekracht in, maar niet tegen weerstand.
Q: Wat betekent MRC-graad 5?
A: Normale kracht.
Q: Wat betekent een reflexscore van -2?
A: Sterk verlaagd.
Q: Wat betekent een reflexscore van 2?
A: Zeer levendig.
Q: Wat betekent een reflexscore van 4?
A: Clonisch (klonische reflexen).
Q: Wat is de medische term voor het niet kunnen spreken bij behouden begrip?
A: Broca-afasie.
Q: Waar lokaliseer je een Broca-afasie?
A: Linker gyrus frontalis inferior (Broca-gebied).
Q: Wat is het verschil tussen afasie en dysartrie?
A: Afasie = taalstoornis; dysartrie = spraakstoornis (articulatieprobleem).
Q: Wat zegt een patiënt met Broca-afasie als je vraagt dierennamen op te noemen?
A: Probeert het wel, maar komt moeilijk uit de woorden: “…poes… hond…”
Q: En wat zegt een patiënt met Wernicke-afasie op diezelfde vraag?
A: Onsamenhangende spraak, zonder taalbegrip: “ja zeker… snans gewort… prassen…”
Q: Zijn de afwijkingen in casus 3 centraal of perifeer gelokaliseerd? Noem 2 argumenten.
A: Centraal. Argumenten: verhoogde reflexen aan aangedane kant, pathologische voetzoolreflex (Babinski).
Q: Waar lokaliseer je de afwijking bij deze patiënt?
A: Mesencephalon (beschadiging n. oculomotorius + piramidebaan rechts).
🔹 Casus 4: 58-jarige met dysartrie, ataxie rechts, nystagmus
Q: Waar lokaliseer je de afwijking bij deze patiënt?
A: Cerebellum rechts (homolateraal van de klachten).
Q: Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze klachten?
A: Metastase van longcarcinoom (geleidelijk begin, roker, geen trauma/infectie).
Q: Zijn de klachten in casus 5 centraal of perifeer? Noem 2 argumenten.
A: Centraal. Argumenten: hypertonie, verhoogde reflexen, pathologische voetzoolreflex.
Q: Waar is de afwijking gelokaliseerd bij deze patiënt?
A: Ruggenmerg rond niveau thoracaal 10 (navelhoogte) → complete dwarslaesie.
Q: Welk type verlamming heeft atrofie en fasciculaties?
A: Perifere verlamming.
Q: Welk type verlamming toont verhoogde reflexen en pathologische voetzoolreflex?
A: Centrale verlamming.
Q: Waar zit de laesie bij homonieme hemianopsie, en aan welke kant t.o.v. de laesie?
A: Radiatio optica of occipitale cortex; contralateraal.
Q: Waar zit de laesie bij blikverlamming?
A: Frontaal blikcentrum of pons; contralateraal.
Q: Waar zit de laesie bij ataxie van een arm of been?
A: Cerebellum of verbindingen; ipsilateraal.
Q: Wat zijn de kenmerken van een laesie in de motorische voorhoorn?
A: Gestoorde motoriek met fasciculaties, normale sensibiliteit, reflexen afhankelijk van niveau.
Q: Wat is kenmerkend voor een plexuslaesie?
A: Gestoorde motoriek en sensibiliteit in meerdere dermatomen, reflexen verlaagd.
Q: Wat is typisch voor een perifere zenuwlaesie bij polyneuropathie?
A: Handschoen-sok verdeling van sensibele stoornis.
Q: Wat zie je bij een afwijking van de motorische eindplaat?
A: Verminderde motoriek bij inspanning, reflexen kunnen verlaagd zijn, sensibiliteit normaal.