ZO. 2 & 4 - Vliezen, Vaten & Herseninfarct Flashcards

1
Q

Q

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn twee andere namen voor het harde hersenvlies?

A

Dura mater en pachymeninx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de Nederlandse naam voor arachnoidea mater?

A

Spinnewebvlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De leptomeninx bestaat uit twee vliezen. Eén ervan is de arachnoidea mater. Wat is het andere vlies?

A

Pia mater.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zijn de falx cerebri en het tentorium cerebelli gelokaliseerd en waaruit zijn zij opgebouwd?

A

Falx cerebri: tussen beide hemisferen, boven corpus callosum. Tentorium cerebelli: tussen cerebrale cortex en cerebellum. Beide uit dura mater, met sinusvorming mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het confluens sinuum en waar ligt dit t.o.v. de schedel?

A

Plaats waar sinus sagittalis superior, sinus rectus en sinus transversus samenkomen. Ter hoogte van de protuberantia occipitalis externa.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoeld met infra- en supra-tentorieel? Welke hersenonderdelen zijn hiermee verbonden?

A

Infratentorieel: cerebellum en hersenstam; Supratentorieel: hemisferen en diencephalon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke structuren bevinden zich in de falx cerebri en het tentorium cerebelli die belangrijk zijn voor de bloedsomloop?

A

Sinus sagittalis superior/inferior in de falx cerebri; sinus rectus en sinus transversus in het tentorium cerebelli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het belangrijkste meningeale bloedvat, en door welk foramen treedt dit de schedel binnen?

A

A. meningea media; via het foramen spinosum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de ligging en inhoud van de sinus cavernosus?

A

Gelegen rond de sella turcica; bevat n. abducens en ramus ophthalmicus van n. trigeminus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke structuren bevinden zich in de subarachnoïdale ruimte?

A

Liquor, arachnoidale trabekels, arteriën, venen, hersenzenuwen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe worden de verwijdingen in de subarachnoïdale ruimte genoemd, en geef voorbeelden.

A

Cisternen; bijv. cisterna magna, cisterna pontis, cisterna interpeduncularis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke laag wordt beschouwd als het pariëtale blad in de meningen, en waarom?

A

Arachnoidea mater; ligt aan pariëtale zijde van de liquor, trabekels liggen in liquor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een typisch symptoomverloop bij een epiduraal hematoom?

A

Lucide interval gevolgd door toenemende hoofdpijn, sufheid, coma door inklemming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het advies bij een patiënt zonder neurologische symptomen na hoofdtrauma?

A

Wekadvies: patiënt regelmatig wakker maken ter controle op sufheid/coma.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de therapie bij een bevestigde epidurale bloeding?

A

Spoedoperatie: schedel openen, hematoom afvoeren, bloeding stelpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Met welk onderzoek kun je een SAB onderscheiden van een epi-/subdurale bloeding zonder beeldvorming?

A

Liquorpunctie: aanwezigheid van bloed in liquor wijst op SAB.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke twee gepaarde arteriën verzorgen de bloedvoorziening van de hersenen?

A

Arteria carotis interna (li/re) en arteria vertebralis (li/re).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Door welke openingen treden de arteriae carotis interna en vertebralis de schedel binnen?

A

Carotis interna via canalis caroticus; vertebralis via foramen magnum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke twee arteriën vormen samen de arteria basilaris?

A

De linker en rechter arteria vertebralis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar ligt de arteria basilaris ten opzichte van de hersenen?

A

In de mediaanlijn ventraal van de hersenstam, met name de pons.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke twee belangrijke arteriën ontspringen uit de arteria basilaris en welke structuren bevoorraden zij?

A

AICA en PICA; voorzien cerebellum en laterale hersenstam van bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke spinale arteriën ontspringen uit de a. vertebralis, en hoeveel zijn er?

A

A. spinalis anterior (1x) en a. spinalis posterior (li + re); totaal 3.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke arterie verzorgt het motorisch deel van het ruggenmerg?

A

Arteria spinalis anterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke structuur in de caudale medulla wordt door de a. spinalis anterior van bloed voorzien?

A

De piramidebaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de eerste grote hersenarterie die ontspringt aan de voorzijde van de pons?

A

Arteria cerebri posterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke cerebellaire arterie takt vlak daarvoor af en waarom wordt die soms niet genoemd?

A

A. cerebelli superior; klinisch minder opvallend, veroorzaakt zelden symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke arterie ontspringt uit de arteria cerebri posterior en maakt deel uit van de circulus van Willis?

A

Arteria communicans posterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke twee grote vaten ontstaan uit de arteria carotis interna?

A

Arteria cerebri media en arteria cerebri anterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welk vat maakt de cirkel van Willis compleet en waar ligt dit?

A

Arteria communicans anterior; tussen de linker en rechter a. cerebri anterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Door welk vat wordt de bovenzijde van de grote hersenen van bloed voorzien?

A

Arteria cerebri anterior.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Door welke vaten wordt de achterzijde van de grote hersenen van bloed voorzien?

A

Arteria cerebri posterior (mediaal) en arteria cerebri media (lateraal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Door welk vat wordt de laterale zijde van de grote hersenen van bloed voorzien?

A

Arteria cerebri media.

34
Q

Welk vat loopt over het corpus callosum?

A

Arteria cerebri anterior.

35
Q

Welk vat verzorgt de bloedvoorziening van de capsula interna?

A

Arteria cerebri media.

36
Q

Welke vaten voorzien de temporaalkwab van bloed?

A

Arteria cerebri posterior (mediaal) en arteria cerebri media (lateraal).

37
Q

Welke structuur wordt door de arteria ophthalmica van bloed voorzien, en waarvan is dit een aftakking?

A

Oogstructuren (o.a. retina, oogbol); aftakking van a. carotis interna.

38
Q

Welke cel vormt in feite de bloed-hersenbarrière?

A

De endotheelcel met tight junctions.

39
Q

Waarom is de bloed-hersenbarrière belangrijk?

A

Houdt het interne milieu van de hersenen constant en beschermt tegen schadelijke stoffen.

40
Q

Wat maakt het hersenweefsel uniek waardoor een bloed-hersenbarrière nodig is?

A

Veel lokale chemische boodschappers; kwetsbaar voor schommelingen in bloedsamenstelling.

41
Q

Welke cellen controleren het milieu interieur van de hersenen?

A

Astrocyten (glia) en endotheelcellen via transportmechanismen.

42
Q

Welke moleculen kunnen gemakkelijk de bloed-hersenbarrière passeren?

A

Vetoplosbare stoffen (zoals diazepam), tenzij gebonden aan eiwitten in bloed.

43
Q

Waarom kunnen fenobarbital en fenytoïne de bloed-hersenbarrière slecht passeren ondanks vetoplosbaarheid?

A

Ze zijn sterk gebonden aan plasma-eiwitten.

44
Q

Waarom kan glucose toch de bloed-hersenbarrière passeren ondanks wateroplosbaarheid?

A

Vanwege actief transport via specifieke transporters.

45
Q

Wanneer ontstaan bloedvaten in de hersenen zonder gesloten endotheelcellen?

A

Bij tumoren; door slechte differentiatie van gliacellen ontbreken tight junctions.

46
Q

Welke cel vormt in feite de bloed-hersenbarrière?

A

Endotheelcel met tight junctions.

47
Q

Waarom is de bloed-hersenbarrière belangrijk?

A

Houdt samenstelling van het interne milieu constant, beschermt hersenen tegen stoffen in bloed.

48
Q

Wat maakt hersenweefsel uniek, waardoor een bloed-hersenbarrière nodig is?

A

Hersenen gebruiken veel lokale messengers; milieu moet strikt gecontroleerd worden.

49
Q

Welke cellen controleren het milieu interieur van de hersenen?

A

Gliacellen, met name astrocyten.

50
Q

Welke stoffen kunnen de bloed-hersenbarrière passeren?

A

Vetoplosbare stoffen zoals diazepam; glucose via actief transport.

51
Q

Wanneer ontstaan er hersenvaten zonder gesloten endotheelcellen?

A

Bij tumoren, door verlies van tight junction-inductie door gemuteerde gliacellen.

52
Q

Hoe ziet liquor eruit onder normale omstandigheden?

A

Helder en kleurloos, met nauwelijks cellen of eiwitten.

53
Q

In welke delen van het ventrikelsysteem zit géén plexus choroideus?

A

In het aquaduct.

54
Q

Welke nauwe doorgangen bestaan er in het ventrikelsysteem?

A

Foramina interventriculare (Monro), aquaduct, foramina van Luschka en Magendie.

55
Q

Hoe wordt liquor afgevoerd?

A

Via arachnoïdale villi in de sinus sagittalis superior naar het veneuze bloed.

56
Q

Wat is het glymphatisch systeem?

A

Liquor-gevuld systeem rond bloedvaten dat afvalstoffen afvoert, vooral actief tijdens slaap.

57
Q

Welke beeldvorming is nodig om onderscheid te maken tussen een herseninfarct en een hersenbloeding?

A

Een CT-scan van de hersenen.

58
Q

Een patiënt met verlamming rechts, afasie, en gebruik van de anticonceptiepil komt met klachten die 20 minuten geleden zijn begonnen. Waar bevindt zich waarschijnlijk de laesie?

A

In de linker hemisfeer, uitgebreide corticale laesie (frontaal- en temporaalkwab).

59
Q

Bij een infarct met verlamming van de rechter lichaamshelft en afasie, welk stroomgebied is waarschijnlijk aangedaan?

A

Arteria cerebri media.

60
Q

Wat is een risicofactor voor herseninfarct bij jonge vrouwen die geen andere medische voorgeschiedenis hebben?

A

Gebruik van orale anticonceptie.

61
Q

Mag trombolyse worden gegeven als de uitval minder dan 4,5 uur geleden is begonnen en er geen contra-indicaties zijn?

A

Ja, dan komt de patiënt in aanmerking voor trombolytica.

62
Q

Mag gestart worden met trombolytica vóór het maken van een CT-scan om tijd te winnen?

A

Nee! Eerst moet met een CT-scan een bloeding worden uitgesloten.

63
Q

Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van een corticaal infarct bij een jonge vrouw met orale anticonceptie?

A

Een trombo-embolie.

64
Q

Waarom moet een patiënt na een herseninfarct levenslang secundaire profylaxe gebruiken?

A

Vanwege het hoge risico op herhaling (≥6% per jaar).

65
Q

Welke medicatie wordt gebruikt als secundaire profylaxe na een herseninfarct?

A

Acetylsalicylzuur + dipyridamol of clopidogrel; plus statine en bloeddrukverlager.

66
Q

Moet een oudere patiënt met herseninfarct op de Stroke Unit worden opgenomen?

A

Ja, iedere patiënt met herseninfarct wordt opgenomen op de Stroke Unit, ongeacht leeftijd.

67
Q

Bij een patiënt met zwakte van rechterbeen > rechterarm, waar lokaliseer je de laesie?

A

In de linker hemisfeer, parasagittaal gebied.

68
Q

Welk stroomgebied is aangedaan bij zwakte van het contralaterale been met minimale armbetrokkenheid?

A

Arteria cerebri anterior.

69
Q

Wat is een veelvoorkomende uitval bij infarct in het stroomgebied van de a. cerebri media links (dominante hemisfeer)?

70
Q

Wat is de waarschijnlijke oorzaak van infarct bij roker met hypertensie en claudicatio intermittens?

A

Lacunair infarct (small vessel disease), large vessel disease is ook mogelijk.

71
Q

Welke vier soorten aanvullend onderzoek zijn nodig bij verdenking op herseninfarct?

A

CT-scan, bloedonderzoek, ECG, duplex van halsvaten.

72
Q

Wat is standaardbehandeling op Stroke Unit in acute fase?

A

Monitoring, aspirine, laagmoleculaire heparine, mobilisatie met revalidatiearts.

73
Q

Patiënt met 10 minuten durende draaiduizeligheid, slikklachten, onduidelijk spreken. Welk stroomgebied is waarschijnlijk aangedaan?

A

Vertebrobasilaire systeem, lokalisatie medulla oblongata.

74
Q

Treden er bewustzijnsstoornissen op bij een infarct in de medulla oblongata?

A

Nee, ARAS-systeem voor bewustzijn ligt bovenin de hersenstam.

75
Q

Wat is bij een patiënt met AF, hypertensie en transient hersenstamklachten de meest waarschijnlijke oorzaak?

A

Embolie vanuit het hart (door atriumfibrilleren).

76
Q

Wat is de beste profylactische behandeling bij embolieën vanuit het hart?

A

Orale antistolling (bijv. Sintrom of Marcoumar).

77
Q

Welke symptomen ontstaan bij verstoring van de arteria cerebri anterior?

A

Contralaterale zwakte/geheugenstoornis in het been, gedragsstoornissen.

78
Q

Welke symptomen ontstaan bij verstoring van de arteria cerebri media?

A

Contralaterale zwakte/gevoelsstoornis in arm en gelaat; afasie bij dominante hemisfeer.

79
Q

Welke symptomen ontstaan bij verstoring van de arteria cerebri posterior?

A

Contralaterale homonieme hemianopsie of kwadrantanopsie.

80
Q

Welke symptomen ontstaan bij verstoring van de arteria vertebralis of basilaris?

A

Homolaterale coördinatiestoornis, dysartrie, draaiduizeligheid, slik- en oogbewegingsstoornissen, bilaterale/alternerende zwakte en gevoelsstoornis.

81
Q

Noem vijf symptomen die kenmerkend zijn voor een TIA.

A
  1. Verlamming
  2. Afasie
  3. Blindheid aan één oog
  4. Dysartrie/coördinatiestoornis/slikstoornis/draaiduizeligheid/dubbelzien
  5. Homonieme hemianopsie
82
Q

Noem vijf symptomen die niet kenmerkend zijn voor een TIA.

A
  1. Bewustzijnsverlies
  2. Uitsluitend licht gevoel in het hoofd
  3. Uitsluitend geheugenstoornis
  4. Migraine-achtige verschijnselen
  5. Incontinentie