HC.5 - Cerebrale ontwikkeling en plasticiteit Flashcards

1
Q

Wat is het algemene doel van anti-epileptica op cellulair niveau?

A

Het herstellen van de verstoorde balans tussen excitatie en inhibitie, met minimale verstoring van normale synaptische transmissie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat wil je concreet bereiken met anti-epileptica?

A
  • Voorkomen van langdurige depolarisatie
  • Voorkomen van hoogfrequent, synchroon vuurgedrag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de uitdaging bij de rationale strategie voor anti-epileptica?

A

Epileptogenese is nog onvoldoende begrepen, waardoor gerichte behandeling lastig is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noem de vijf hoofdmechanismen waarop anti-epileptica aangrijpen.

A
  1. Modulatie van spanningsafhankelijke ionkanalen
  2. Versterken van inhibitie
  3. Remmen van excitatie
  4. Remmen van transmitterafgifte
  5. Remmen van metabolisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe werken fenytoïne, carbamazepine en lamotrigine op Na⁺-kanalen?

A
  • Verminderen de tijd dat het kanaal open staat (O)
  • Remmen activatie
  • Versnellen inactivatie
  • Vertragen herstel van inactivatie
    → Use-dependent block
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat betekent “use-dependent block” bij Na⁺-kanalen?

A

Het effect is sterker bij frequent vurende neuronen; het geneesmiddel grijpt aan op het open kanaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het effect van lamotrigine op een enkele actiepotentiaal?

A

Geen effect op een enkele actiepotentiaal; het beïnvloedt vooral refractaire periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke anti-epileptica remmen Ca²⁺-kanalen?

A

Ethosuximide en gabapentine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk anti-epilepticum opent K⁺-kanalen?

A

Retigabine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe versterken benzodiazepines en barbituraten de inhibitie?

A

Ze versterken de werking van GABA-A-receptoren (Cl⁻-kanalen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verhogen vigabatrine en tiagabine de GABA-concentratie?

A
  • Vigabatrine: remt GABA-transaminase
  • Tiagabine: remt GABA-transporter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat doet fenfluramine in de context van anti-epilepsie?

A

Verhoogt de serotoninewerking, wat inhibitie kan versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke middelen remmen excitatie via glutamaatreceptoren?

A
  • Perampanel (AMPA-receptorremming)
  • Felbamaat (mogelijk NMDA-receptorremming)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk middel remt neurotransmitterafgifte?

A

Levetiracetam of brivaracetam.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welk anti-epilepticum remt het metabolisme van neuronen?

A

Stiripentol (o.a. LDH-antagonist).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van benzodiazepines op GABA-A-receptoren?

A
  • Verhogen GABA-stroom
  • Verhogen affiniteit voor GABA
  • Hebben geen extra effect bij hoge GABA-concentratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke vier classificaties worden gebruikt bij epilepsie?

A
  • Focaal
  • Gegeneraliseerd
  • Zowel focaal als gegeneraliseerd
  • Onbekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van epilepsie?

A
  • Structureel
  • Genetisch
  • Infectieus
  • Metabool
  • Auto-immuun
  • Onbekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de drie redenen om een EEG te doen bij epilepsie?

A
  1. Bepalen herhalingsrisico na eerste aanval
  2. Tijdens aanval beoordelen of het epileptisch is
  3. Stellen van epilepsiesyndroomdiagnose
20
Q

Hoe betrouwbaar is een EEG bij kinderen?

A
  • 1% gezonde kinderen heeft afwijkend EEG
  • 3-5% met ADHD, migraine etc.
  • 40-50% met epilepsie heeft afwijkend EEG bij eerste meting
21
Q

Wanneer is beeldvorming zoals MRI nodig bij epilepsie?

A

Bij verdenking op structurele afwijkingen, tenzij het een bekend epilepsiesyndroom betreft

22
Q

Wat is de waarde van een gespecialiseerde epilepsie-MRI?

A

Verhoogt de sensitiviteit voor focale corticale dysplasie van 39% naar 91%

23
Q

Hoe vaak is epilepsie bij kinderen genetisch bepaald?

A

30-40% van de gevallen

24
Q

Wat zijn de drie stappen in behandeling van epilepsie?

A
  1. Behandeling van een insult
  2. Voorlichting en leefregels
  3. Onderhoudsmedicatie
25
Q

Wat doe je bij een insult langer dan 5 minuten?

A

Toediening noodmedicatie zoals midazolam; bij geen effect: 112 bellen

26
Q

Wat is de behandelvolgorde bij status epilepticus?

A
  1. ABC + glucose + O2
  2. Midazolam IV of nasaal
  3. Levetiracetam, fenytoïne of valproïnezuur IV
  4. Indien refractair: IC-opname
27
Q

Wat zijn de rijregels na een epileptisch insult?

A
  • 1e insult: 6 maanden geen rijbewijs
  • Normaal EEG: 3 maanden
  • > 1 insult: 1 jaar aanvalsvrij nodig
28
Q

Wanneer start je geen onderhoudsmedicatie?

A
  • Koortsstuipen
  • Acuut symptomatische aanval
  • Gelegenheidsinsult
29
Q

Wat zijn overwegingen bij twijfelgevallen om wel/niet te starten?

A
  • Rolandische epilepsie (BCECTS)
  • Panayiotopoulos syndroom
  • Fotosensibele epilepsie
30
Q

Wat zijn argumenten om wél medicatie te starten?

A
  • Zeker diagnose
  • Epileptische encefalopathie
  • Shared decision: 50-70% aanvalsvrij op eerste/2e middel
31
Q

Wat beïnvloedt de keuze voor een anti-epilepticum?

A
  • Type epilepsie (focaal/ gegeneraliseerd)
  • Syndroom/etiologie
  • Geslacht, vruchtbaarheid
  • Comedicatie, lever/nierfunctie
32
Q

Wat zijn eerstekeusmiddelen voor focale epilepsie?

A
  • Levetiracetam, lamotrigine, carbamazepine/oxcarbazepine, lacosamide, valproïnezuur
33
Q

Wat zijn eerstekeusmiddelen voor gegeneraliseerde epilepsie?

A
  • Levetiracetam, lamotrigine, valproïnezuur
34
Q

Wat zijn eerstekeusmiddelen bij absences?

A
  • Ethosuximide, lamotrigine, valproïnezuur
35
Q

Noem enkele bijwerkingen van anti-epileptica.

A
  • Carbamazepine: huidreacties (15% HLA-B*1502)
  • Lamotrigine: huidreacties bij snelle opbouw
  • Levetiracetam: agressie
  • Vigabatrine: retinaschade
36
Q

Wat is het foetaal valproaat syndroom?

A
  • Neurale buisdefecten
  • Verminderd IQ/ADHD/ASS
  • Hartafwijkingen
  • Dysmorfe kenmerken
37
Q

Wanneer kun je medicatie afbouwen?

A

Na 2 jaar aanvalsvrijheid; afbouw in 4-8 weken

38
Q

Wat is de kans op recidief na 2 jaar aanvalsvrijheid?

A
  • Volwassenen: 40%
  • Kinderen: 30%
39
Q

Wat zijn opties als medicatie niet werkt?

A
  • Epilepsiechirurgie
  • Ketogeen dieet
  • Nervus vagus stimulatie
  • Deep brain stimulation
40
Q

Wat is epilepsiechirurgie?

A

Operatie bij 1 epileptische focus, zichtbaar op EEG en liefst ook MRI; 70-90% succes

41
Q

Wat is het ketogeen dieet?

A

Dieet met veel vet en weinig koolhydraten → verhoogt ketonen, verlaagt glucose

42
Q

Wat zijn bijwerkingen van het ketogeen dieet?

A
  • Hypoglykemie
  • Groeivertraging
  • Vitaminetekorten
  • Osteoporose
43
Q

Wat is de kans op succes van ketogeen dieet?

A

50% kans op 50-100% aanvalsreductie

44
Q

Wat is nervus vagus stimulatie?

A

Elektrische stimulatie van de nervus vagus ter vermindering van epileptische activiteit

45
Q

Wat is deep brain stimulation bij epilepsie?

A

Elektrische stimulatie van diepe hersenkernen om epileptische activiteit te onderdrukken