HC.4 - Centraal Visueel Systeem Flashcards

1
Q

Vraag

A

Antwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen magno- en parvo-ganglioncellen?

A
  • Magno-cellen: input van staafjes, coderen intensiteit en beweging
  • Parvo-cellen: input van kegeltjes, coderen kleur en fijne details
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een receptief veld?

A

Het deel van het visuele veld waar een visuele cel op reageert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe zijn receptieve velden van magno-ganglioncellen opgebouwd?

A
  • Groter in de periferie
  • Center-surround structuur
  • ON-center of OFF-center type
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet een ON-center cel?

A

Vuren bij licht in het centrum en donker in de periferie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet een OFF-center cel?

A

Vuren bij donker in het centrum en licht in de periferie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarin resulteert het contrast tussen center en surround van het receptieve veld?

A

In verschil in vuring van actiepotentialen: meer of minder dan rustfrequentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke informatie geven magno- en parvo-cellen door aan de hersenen?

A
  • Magno: intensiteit, helderheidscontrast
  • Parvo: kleurcontrast (tussen twee type kegeltjes)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat bepaalt kleurwaarneming volgens dia 9?

A

Verhouding van activiteit in meerdere typen kegeltjes, geanalyseerd door P-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe ontstaat ‘groen’ in de visuele perceptie?

A

Als de activiteit van M-cones hoger is dan die van L-cones.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat toont de kleuradaptatie-diapositie aan?

A

Adaptatie vermindert respons op langdurige kleurstimulatie, leidend tot nabeelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Naar welke hersenkernen projecteren retinale outputbanen?

A
  • 90% → Laterale Geniculate Nucleus (LGN)
  • 10% → Hypothalamus, Pretectum, Superior Colliculus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verloopt het primaire visuele pad?

A

Retina → N. opticus → Chiasma opticum → Tractus opticus → LGN → Radiatio optica → V1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er bij het chiasma opticum?

A

Nasale retina-axonen kruisen naar contralaterale hemisfeer, temporale retina blijft ipsilateraal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is visuele veldinformatie verdeeld in de cortex?

A
  • Linker visuele veld → rechter hemisfeer
  • Rechter visuele veld → linker hemisfeer
  • Superior veld → onder calcarine sulcus
  • Inferior veld → boven calcarine sulcus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is foveale overrepresentatie in de cortex?

A

Een relatief groot corticaal gebied verwerkt informatie van de fovea (centrale zicht).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een bitemporale hemi-anopsie?

A

Uitval van temporale gezichtsvelden aan beide ogen, typisch bij schade aan het chiasma opticum.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoeveel lagen heeft de LGN en wat is hun functie?

A

6 lagen: 3 voor ipsilateraal oog, 3 voor contralateraal oog, gescheiden verwerking van magno/parvo input.

19
Q

Wat zijn stimuluskenmerken waarop magno- vs parvo-systemen gevoelig zijn?

A
  • Magno: geen kleur, hoge temporele frequentie, lage spatiële frequentie
  • Parvo: wel kleur, lage temporele frequentie, hoge spatiële frequentie
20
Q

Wat gebeurt er bij laesies in de LGN?

A

Specifiek deel van het visuele veld en specifieke stimuluskarakteristiek valt uit, meestal in één oog.

21
Q

Wat is de projectiebestemming van LGN-cellen in de cortex?

A

Laag 4 van V1 (primaire visuele cortex).

22
Q

Wat zijn Oculaire Dominantie Kolommen (ODC’s)?

A

In laag 4 van V1 zijn cellen nog monoculair. In hogere lagen worden signalen uit beide ogen geïntegreerd.

23
Q

Wat gebeurt er in de kritische periode t.a.v. oculaire dominantie?

A

Tot ongeveer 6 jaar is de verdeling van input van beide ogen plastisch en beïnvloedbaar.

24
Q

Wat is stereopsis?

A

Dieptezien door binoculaire verwerking en analyse van dispariteit tussen beide ogen.

25
Wat is de retinotopische organisatie in V1?
Naburige retinale posities projecteren naar naburige locaties in de visuele cortex.
26
Welke stimuluskenmerken worden in V1 verwerkt?
Oriëntatie, kleur, beweging, en verschil tussen input beide ogen (dispariteit).
27
Wat zijn de dorsale en ventrale visuele paden na V1?
- Dorsale stroom: verwerking van beweging en locatie ('waar?') - Ventrale stroom: verwerking van vorm en objectherkenning ('wat?')
28
Vraag
Antwoord
29
Wat zijn de vier hersenkernen waar retinale projecties naartoe gaan?
- LGN (90%) voor visuele verwerking - Hypothalamus: circadiaans ritme - Pretectum: pupilreflex - Superior colliculus: oog- en hoofdbewegingen
30
Wat is het verschil tussen LGN-laagverwerking en V1-verwerking?
LGN is monoculair met gescheiden lagen voor elk oog; V1 vanaf laag 4 integreert beide ogen voor binoculair zicht.
31
Welke laag in V1 ontvangt input vanuit de LGN?
Laag 4.
32
Wat is de functie van oculaire dominantie kolommen?
Ruimtelijke scheiding van input per oog in V1, belangrijk voor diepteperceptie en binoculair zicht.
33
Wat gebeurt er als een oog tijdens de kritische periode geen input levert?
Er ontstaat corticale dominantie van het andere oog, wat kan leiden tot amblyopie.
34
Wat is het verschil in gevoeligheid tussen magno- en parvo-pathways?
- Magno: hoge temporele, lage spatiële frequentie, geen kleur - Parvo: lage temporele, hoge spatiële frequentie, wel kleur
35
Hoe draagt V1 bij aan vormherkenning?
Door oriëntatiegevoelige cellen die reageren op randen in specifieke richtingen.
36
Wat is stereopsis en waar vindt de verwerking plaats?
Dieptezien op basis van dispariteit tussen ogen; verwerking start in V1.
37
Wat is de retinotopische kaart?
Ruimtelijke organisatie in V1 die overeenkomt met de indeling van het netvlies.
38
Wat betekent foveale overrepresentatie?
Fovea neemt relatief groot gebied in beslag in V1 vanwege detailgevoeligheid.
39
Welke twee visuele paden vertrekken vanuit V1 en wat is hun functie?
- Dorsale stroom: 'waar?'-pad, beweging en locatie - Ventrale stroom: 'wat?'-pad, objectherkenning en vorm
40
Wat gebeurt er bij laesies in de LGN?
Specifiek stimuluskenmerk in een bepaald deel van het visuele veld valt uit.
41
Waarom zijn visuele laesies belangrijk voor lokalisatie van schade?
Uitvalpatronen in visuele velden corresponderen met specifieke structuren in het visuele pad.
42
Wat is de betekenis van ‘monoculaire cellen in laag 4’?
Cellen in V1-laag 4 reageren uitsluitend op input van één oog.
43
Wat gebeurt er na laag 4 in de primaire visuele cortex?
Informatie van beide ogen wordt geïntegreerd; binoculaire cellen ontstaan.