PD.4 - Behandeling van epilepsie Flashcards

1
Q

wat is PIGA syndroom?

A
  • Een zeldzaam genetisch syndroom veroorzaakt door mutaties in het PIGA-gen
  • Geeft vroeg beginnende, moeilijk behandelbare epilepsie
  • Vaak in combinatie met ernstige ontwikkelingsachterstand en hypotonie
  • PIGA-gen is betrokken bij de aanmaak van GPI-ankers die eiwitten aan het celoppervlak binden. Als dit defect is, kunnen ze dit dus niet ):

(zit in endiplasmatisch reticulum)

Somatische mutatie met paroxymaal noctural hemoglubinuria of X-gebonden kiembaan mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat voor GPI’s zijn er?

A
  • enzymes
  • adhesion molecules
  • receptoren
  • immuun systeem eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de vier types epilepsieclassificatie volgens locatie van oorsprong?

A
  • Focaal
  • Gegeneraliseerd
  • Zowel focaal als gegeneraliseerd
  • Onbekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de zes etiologische classificaties van epilepsie?

A
  • Structureel
  • Genetisch
  • Infectieus
  • Metabool
  • Auto-immuun
  • Onbekend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn drie doelen van een EEG bij epilepsie?

A
  1. Herhalingsrisico inschatten na eerste aanval
  2. Bepalen of aanval epileptisch is
  3. Diagnostiek van epilepsiesyndroom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom kan een normaal EEG geen epilepsie uitsluiten?

A
  • 1% gezonde schoolkinderen heeft afwijkend EEG
  • 3-5% van kinderen met ontwikkelingsproblematiek
  • Slechts 40-50% van mensen met epilepsie heeft afwijkend EEG bij eerste meting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is beeldvorming bij epilepsie geïndiceerd?

A
  • Niet bij bekend kinderepilepsiesyndroom
  • Wél bij vermoeden van structurele afwijking (zoals corticale dysplasie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het voordeel van een gespecialiseerde epilepsie-MRI beoordeling?

A

Sensitiviteit stijgt van 39% naar 91%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe vaak is epilepsie bij kinderen genetisch bepaald?

A

In 30-40% van de gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de drie hoofdonderdelen van epilepsiebehandeling?

A
  1. Behandeling van het insult
  2. Voorlichting en leefregels
  3. Medicamenteuze onderhoudsbehandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de eerste stap bij een epileptisch insult?

A

Rust bewaren, tijd opnemen, verwonding voorkomen, mond vrijhouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de definitie van status epilepticus?

A

Een aanval die langer dan 5 minuten duurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn stappen in de behandeling van status epilepticus?

A
  1. ABC, glucose, temp check
  2. O2 geven
  3. Midazolam 5 mg IV of 10 mg nasaal
  4. Indien geen effect: levetiracetam, fenytoïne of valproïnezuur IV
  5. Bij refractaire SE: IC
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn rijgeschiktheidsregels bij epilepsie (groep 1)?

A
  • Eerste insult: 6 maanden geen rijbewijs
  • Normaal EEG na eenmalig insult: 3 maanden
  • Meer dan 1 insult: 1 jaar aanvalsvrij
  • Na medicatie-stop: >2 jaar aanvalsvrij vereist
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer wordt geen medicatie gestart na een insult?

A
  • Koortsstuipen
  • Acuut symptomatische aanval
  • Gelegenheidsinsult
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn epilepsiesyndromen waarbij soms géén medicatie nodig is?

A
  • Rolandische epilepsie (BCECTS)
  • Panayiotopoulos syndroom
  • Fotosensibele epilepsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is het succespercentage van het eerste, tweede en derde medicijn?

A

Eerste middel: 50% aanvalsvrij

Tweede/derde: 70%
15% bijwerkingen

19
Q

Wat zijn factoren in de keuze voor een anti-epilepticum?

A
  • Type epilepsie (focaal/gegeneraliseerd)
  • Etiologie/syndroom
  • Leeftijd, geslacht, vruchtbaarheid
  • Co-medicatie
  • Lever/nierfunctie
  • Psychiatrische comorbiditeit
20
Q

Wat zijn eerstekeusmiddelen bij focale epilepsie?

A
  • Levetiracetam
  • Lamotrigine
  • Carbamazepine/oxcarbazepine
  • Lacosamide
  • Valproïnezuur
21
Q

Wat zijn eerstekeusmiddelen bij gegeneraliseerde epilepsie?

A
  • Levetiracetam
  • Lamotrigine
  • Valproïnezuur
22
Q

Wat zijn middelen van keuze bij absences?

A
  • Ethosuximide
  • Lamotrigine
  • Valproïnezuur
23
Q

Wat zijn belangrijke bijwerkingen van anti-epileptica?

A
  • Carbamazepine: rash bij HLA-B*1502 (Azië)
  • Lamotrigine: huidreactie bij snelle opbouw
  • Levetiracetam: agressie
  • Lacosamide: euforie/verslaving
  • Vigabatrine: retinabeschadiging
24
Q

Waarom wordt valproïnezuur afgeraden bij vrouwen in vruchtbare leeftijd?

A

Vanwege risico op foetaal valproaatsyndroom:
- Neuraalbuisdefect
- Verlaagd IQ, ADHD, ASS
- Hartafwijkingen
- Dysmorfieën

25
Q

Wanneer kan gestopt worden met medicatie?

A

Na 2 jaar aanvalsvrijheid (individuele afweging)
Afbouw in 4-8 weken

26
Q

Wat is de recidiefkans na 2 jaar aanvalsvrijheid?

A

Volwassenen: 40%
Kinderen: 30%
Bij kinderen na 0,5-1 jaar: 50%

27
Q

Wanneer komt iemand in aanmerking voor epilepsiechirurgie?

A

Eén focus die zichtbaar is op EEG en liefst MRI
Focus is veilig te verwijderen
70-90% kans op goed resultaat

28
Q

Wat is het ketogeen dieet bij epilepsie en bijwerkingen ervan?

A

Vetrijk, koolhydraatarm
Varianten: klassiek, Atkins+, MCT-dieet

Bijwerkingen: hypoglycemie, groeivertraging, vitaminetekort, osteoporose

29
Q

Wat zijn vormen van neuromodulatie bij epilepsie?

A

Nervus vagus stimulatie
Deep brain stimulation

30
Q

Wat is het doel van behandeling bij epilepsie volgens de conclusie van het college?

A

Complete diagnose stellen (aanvalstype, epilepsieclassificatie, etiologie)
Behandeling op maat

31
Q

Q: Wat is het werkingsprincipe van het ketogeen dieet bij epilepsie?

A
  • Het lichaam komt in ketose (verbranding van vet in plaats van glucose)
  • Vorming van ketonen stabiliseert hersenactiviteit
  • Vermindert kans op epileptische aanvallen
32
Q

Q: Hoe effectief is het ketogeen dieet bij epilepsie?

A

Ongeveer 50% van de patiënten ervaart 50-100% vermindering van aanvallen

34
Q

Wat is PIGA en waar is het bij betrokken?

A

PIGA staat voor Phosphatidyl Inositol Glycan complementation class A en is betrokken bij de biosynthese van GPI-ankers in het endoplasmatisch reticulum.

35
Q

Wat is een GPI-anchor en wat is de functie ervan?

A

Een glycosylphosphatidylinositol (GPI) anchor verankert eiwitten aan de buitenste laag (outer leaflet) van de plasmamembraan.

36
Q

In welk organel bevindt zich het PIGA-enzym?

A

In het endoplasmatisch reticulum.

37
Q

Met hoeveel andere genen werkt PIGA samen bij de biosynthese van GPI-ankers?

A

Met meer dan 25 andere genen.

38
Q

Welke typen eiwitten worden verankerd via GPI-ankers?

A
  • Enzymen
  • Adhesiemoleculen
  • Receptoren
  • Eiwitten van het immuunsysteem
39
Q

Welke mutaties van PIGA zijn er en waar zijn ze mee geassocieerd?

A
  • Somatische mutaties → geassocieerd met Paroxysmal Nocturnal Hemoglobinuria
  • Kiembaanmutaties → geassocieerd met EOEE en EME
40
Q

Wat betekent ‘germline mutatie’?

A

Een mutatie die aanwezig is in de voortplantingscellen en dus erfelijk is.

41
Q

Wat is EOEE en met welke mutatie wordt het in deze presentatie geassocieerd?

A

EOEE = early-onset epileptic encephalopathy; geassocieerd met kiembaanmutaties in PIGA.

42
Q

Wat is het gevolg van PIGA-mutaties op het CZS?

A

Ze kunnen leiden tot stoornissen in GPI-ankers van membraaneiwitten in het centrale zenuwstelsel, wat epilepsie en encefalopathie kan veroorzaken.

43
Q

Wat zijn GPI-anchored proteins (GPI-APs) in het centrale zenuwstelsel?

A

Specifieke membraaneiwitten verankerd via GPI die essentieel zijn voor communicatie, signaaltransductie en immuunfuncties in het CZS.