H2.6: Next Generaton Sequencing Flashcards

1
Q

Menselijk DNA

A
  • 46 chromosomen
  • 23 van vader en 23 van moeder
  • 22 paar autosomen
  • 1 paar geslachtschromosomen
  • Chromosomen genummerd o.b.v. lengte en 1 is het langst

Met 3 miljard DNA bouwstenen wordt het volledige humane genoom beschreven, dus in elke diploïde cel zitten 12 miljard bouwstenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

PCR stappen

A
  1. ds DNA-molecuul gaat uit elkaar door temperatuurverhoging
  2. Temperatuur gaat omlaag en primers die complementair zijn aan een stukje van template DNA worden toegevoegd
  3. Basen worden toegevoegd
  4. DNA-polymerase wordt toegevoegd
  5. Nieuwe DNA-strengen wordt gemaakt

Cyclus herhalen waardoor er meer dan een miljard DNA-moleculen ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gevolg door temperatuurverhoging

Oplossing

A

Er moest steeds een nieuwe DNA-polymerase worden toegevoegd, omdat deze kapot ging

Thermus aquaticus: bacteriën die bestemd zijn tegen hogere temperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

NGS

A

DNA-volgorde bepalen van een enkel molecuul

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Vormen van sequencing

A
  • Targeted NGS (amplicon enrichment)
  • Hybridization enrichment (hybridisatie verrijking)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Targeted NGS (amplicon enrichment)

A
  • Specifiek deel van genoom sequencen
  • Aan PCR primers labels ophangen die worden mee gesequenced
  • Dezelfde gebieden bekijken van verschillende individuen
  • Efficiënt, maar wel continu maar 1 fragment uit een bepaald gebied wat gesequenced wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hybridization enrichment (hybridisatie verrijking)

A
  • DNA wordt in kleine fragmenten gesplitst voordat het geamplificeerd wordt
  • Adapters aanbrengen voor latere sequencing
  • Interessante gebieden worden eruit gehaald (captured) en kunnen gesequenced worden
  • Minder efficiënt, maar wel meerdere fragmenten van een bepaald gebied sequencen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Flowcell

A
  • M.b.v. adapters worden moleculen hieraan gebonden
  • Moleculen binden zo dat ze op afstand zitten van elkaar
  • Hierop worden DNA-fragmenten geamplificeerd (vermeerderd) waardoor er clusters van dezelfde moleculen ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer vindt de daadwerkelijke sequencing plaats?

A

Tijdens synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Coverage (deep sequencing)

A
  • Aantal malen dat een base-positie (onafhankelijk) bepaald is
  • Hoe hoger coverage des te dieper gesequenced is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

WGS

A
  • Whole genome sequencing
  • <100 maal diep
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

TG

A
  • Targeted sequencing
  • 100-1000 fragmenten gesequenced waarbij coverage gebruikt wordt van minimaal 500x
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

VAF

A
  • Variant allel frequency
  • Aantal malen dat een DNA-variant op een specifieke positie wordt gevonden t.o.v. referentie DNA
  • Afhankelijk van gen en percentage tumorcellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conventionele sequencing (Sanger)

A
  • Mix van moleculen
  • 1 fragment per analyse
  • Output max 1000 basen
  • Veel DNA nodig
  • Geringe hoeveelheid (20%)
  • 1 sample (poolen niet mogelijk)
  • Eenvoudige analyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

NGS

A
  • Single molecule
  • 1000 fragmenten per analyse
  • Output van 1-20 * 10^9 basen
  • Weinig DNA nodig (20 ng)
  • Hoge gevoeligheid (1-2%)
  • Poolen van samples (barcode)
  • Bio-informatie nodig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn resultaten van NGS?

A
  • Kleine mutatie
  • Deleties
  • Amplificaties
  • Translocaties
  • Fusiegenen
17
Q

NGS gebruiken voor

A
  • Differentiaal diagnostiek (diagnose A of B)
  • Therapiekeuze (therapie A of B)
  • Clonaliteitsanalyse (metastase of 2e primaire tumor)
  • Oncogenetica (erfelijke tumorsyndromen) in samenwerking met klinische genetica
  • Weefsel identificatie (weefsel van patiënt A of B)