H1.5: Bloed proliferatie en differentiatie en verstoring bij kanker Flashcards

1
Q

Typen WBC

A
  • Lymfocyten
  • Monocyten
  • Eosinofiele/basofiele/neutrofiele granulocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Locatie bloedcelvorming?

A

In platte botten in het beenmerg (borstbeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waaruit ontstaan alle bloedcellijnen?

A

Uit 1 type stamcel = pluripotente stamcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bestanddelen bloedcelvormend systeem + functie

A
  • Milt: opslagplaats voor ery’s
  • Lymfeklieren: lymfatische ontwikkeling
  • Thymus: T-cel ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normaal bloed

A

Alleen rijpe en functionele cellen aanwezig en geen onrijpe cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sterke aanwijzing leukemie?

A

Aanwezigheid van onrijpe myeloïde cellen (blasten, promyelocyten) of lymfoïde cellen (lymfoblasten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Primaire test bij verdenking op leukemie?

A

Morfologische analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stamcellen

A
  • Pluripotent en dus verschillende typen nakomelingen
  • Hoog delingspotentieel
  • Hoeveelheid delingen is laag
  • Zelfvermeerdering
  • Ongevoelig voor gentoxische invloeden zoals chemotherapie en bestraling
  • Asymmetrische vermenigvuldigng: 1 van de gevormde cellen blijft hetzelfde, de andere gaat zich ontwikkelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Voorlopercellen

A
  • Beperkt delingspotentieel
  • Veel celdelingen waardoor er toch veel cellen zijn
  • Door het delen verliezen ze het potentieel voor zelfvermeerdering
  • Unipotent
  • Multipotent
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Eigenschappen hematopoietische stamcel

A
  • Zelfvermeerdering
  • Pluripotent
  • Lage delingsfrequentie (weinig dochtercellen)
  • Hoge delingspotentie
  • Relatief ongevoelig voor genotoxische invloeden (bestraling, chemotherapie, reactieve zuurstof in cel)
  • Verantwoordelijk voor lange termijn herstel van beenmerg en bloedcelvorming bij stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Eigenschappen voorlopercel

A
  • Geen zelfvermeerdering
  • Unipotent of multipotent
  • Hoge delingsfrequentie (veel dochtercellen)
  • Beperkte delingspotentie
  • Gevoelig voor genotoxische invloeden (bestraling, chemotherapie, reactieve zuurstof in de cel)
  • Verantwoordelijk voor het korte termijn herstel van bloedcelvorming van stamceltransplantatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Locatie HSC?

A

Regulerende niches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Functie niche?

A
  • Beschermt stamcellen tegen toxische invloeden
  • Regulatie stamcel eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beenmergtransplantatie

A
  • Stamcellen worden niet teruggezet in het beenmerg, maar in het bloed ingebracht
  • Stamcellen zullen zich daarna zelf vestigen in het beenmerg
  • = Stamcel homing

Het beenmerg zorgt er dus voor dat de stamcellen naar het beenmerg gaan en er blijven zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chemo attractie

A

Kleine hormonen worden herkend door membraanreceptoren op de cellen

Cellen worden aangetrokken door signalen die vanuit de niche worden gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door stimulatie van hematopoietische GF vindt er differentiatie plaats naar verschillende bloedcel typen

A
  • Erytropoëtine (EPO) –> ery’s
  • G-CSF –> leuko’s
  • Trombopoietine (TPO) –> trombo’s
17
Q

Myeloproliferatief syndroom

A

Mutatie in een signaalmolecuul wat zorgt voor een overmatige activatie van de productie van granulocyten

18
Q

Leukemie

Gevolg

A
  • Levensgevaarlijke, kwaadaardige ontsporing van bloedcelvorming
  • Ongecontroleerde aanmaak of gereduceerde afbraak van niet of verminderd functionele bloedcellen
  • Normale bloedcelvorming wordt onderdrukt door de enorme ophoping van onrijpe bloedcellen

Gevolg: infecties, anemie, bloedingen

19
Q

Acute leukemie

A
  • Acute, levensbedreigende symptomen
  • Symptomen door ophoping van niet-functionele cellen (blasten)
  • Normale bloedcelvorming in ernstige mate onderdrukt
  • Defect in groeiregulatie en uitrijping
20
Q

Chronische leukemie

A
  • Chronische, minder levensbedreigende symptomen
  • Symptomen door ophoping van (gedeeltelijk) uitgerijpte en (deels) functionele leukemiecellen
  • Normale bloedcelvorming in mindere mate onderdrukt
  • Defect in groeiregulatie
21
Q

Myeloïde leukemie

A
  • Leukemiecellen hebben kenmerken van granulocytaire, monocytaire en erytroïde of megakaryoblastaire cellen
  • AML
  • CML
  • Acute promyelocyten leukemie (APL)
22
Q

Lymfoïde leukemie

A
  • Kenmerken van lymfoïde cellen
  • Acute lymfoblastaire leukemie (ALL)
  • Chronische lymfoblastaire leukemie (CLL)
  • Plasmacel-leukemie
23
Q

Stamcel hypothese

Oorzaken

Gevolg

A

(Myeloïde) leukemie ontstaat door genetische defecten in bloedvormende stamcellen

Oorzaken:
- Straling
- Mutagene stoffen
- Erfelijke factoren

Met de toename van defecten in regelgenen neemt de kans op leukemie toe

24
Q

Diagnostiek leukemie

A
  1. Morfologie
  2. Cytogenetica
  3. Immunofenotypering
  4. Moleculaire diagnostiek
25
Cytogenetica
Afwijkingen in chromosomen
26
Doel moleculaire diagnostiek
- Detecteren van gendefecten - Detecteren van residuele ziekte na behandeling
27
Wat zijn belangrijke indicatoren voor prognose?
- Moleculaire defecten - AML met mutatie in receptor voor GF FLT3 is een slechtere prognose dan een normel FLT3-receptor
28
Hoe ontstaat leukemie?
Wanneer een bepaalde stamcel zich onder invloed van driver mutaties ontwikkelt tot leukemische stamcel
29
Subclonale mutaties
Buiten driver mutaties nog meer mutaties Met NGS kan als je na behandeling een recidief krijgt, worden achterhaald welke subclonale mutatie hiervoor verantwoordelijk is