Dutch grammar from Claudia 1 Flashcards

1
Q

Lettergrepen

A

Stukjes van woorden die bij elkaar horen. (syllables)

Lettergrepen kunnen open of gesloten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Open lettergrepen eindigen op een klinker (vowel).

A
ma-ken
le-zen
kie-zen
lo-pen
bu-ren
hui-zen
deu-ren
broe-ken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gesloten lettergrepen eindigen op een medeklinker (consonant).

A
maan-den
fiet-sen
bos-sen
kas-ten
zit-ten
buur-man
zeg-gen
men-sen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onregelmatige meervoudsvormen:

(Unregular plural forms):

A
de dag     de dagen
het dak     de daken
het bedrag     de bedragen
de weg     de wegen
de god     de goden
de oorlog     de oorlogen
het lid     de leden
het schip     de schepen
de stad     de steden
de moeilijkheid     de moeilijkheden
de koe     de koeien
het ei     de eieren
het kind     de kinderen
het volk    de vokeren
het blad     de bladeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

The article for a plural noun is always…

A

de.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

De stam is…

A

de ik-vorm van het werkwoord.

De stam is belangrijk voor het maken van de andere werkwoordsvormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als het onderwerp enkelvoud is…

Als het onderwerp meeervoud is…

A

dan is de persoonsvorm ook enkelvoud.

dan is de persoonsvorm ook meervoud.

Het boek ligt op de tafel.
De boeken liggen op de tafel.

De jongen speelt op straat.
De jongens spelen op straaat.

Ik kan piano spelen.
Wij kunnen piano spelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onderwerp

A

= subject

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De persoonvorm is het werkwoord dat…

A

bij het onderwerp hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Je gebruikt de tegenwoodige tijd als…

A

je praat over wat nu of in de toekomst gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zo maak je de persoonsvorm van de tegenwoordige tijd:

A

Regel:

ik stam
je stam + t
hij/ze/het stam + t

we infinitive
jullie infinitive
ze infinitive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De onvoltooid tegenwoordige tijd

A

= the present tense

Amelia komt uit Brazilie.
Sinds 1992 woont ze in Breda.
Ze is getrouwd.
Ze wonen in een leuke buurt.
Haar man werkt. 
Amelia gaat elke dag naar school.
Volgend jaar gaat ze op vakantie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly