7. Boodschappen Doen Flashcards
boodschappen
the shopping
het lijstje
the list
de groente
vegetables
de aanbieding
special offer
halen
to fetch, to get, to buy
Waar ga jij heen?
Where are you going?
zullen
shall
even
just
de gang
the aisle
aan
at, on
het eind
the end
ergens
anywhere
zo’n
such
het voordeel
the bargain
hebben nodig
to have need
goedkoper
cheaper
de band
the conveyor belt
de bon
the receipt
BOODSCHAPPEN DOEN
Lijstje boodschappen
Supermarkt: melk vlees brood suiker
Markt:
groente
fruit
Aanbieding:
2 halen, 1 betalen
He, Anne, waar ga jij HEEN?
Hallo Peter. Ik ga naar de supermarkt. Ik moet boodschappen doen.
Ik ook. ZULLEN we SAMEN GAAN?
Goed. Moet je veel KOPEN?
KIJK, ik heb een lijstje GEMAAKT. DAAR STAAT alles op.
Meneer, MAG ik even wat VRAGEN? Waar KAN ik de melk vinden?
Derde GANG LINKS, aan het EIND RECHTS.
EVEN KIJKEN, ik GELOOF dat ik nu alles heb. O nee, ik heb ook GEEN KOFFIE MEER. Zie jij de koffie ERGENS [anywhere]?
DAAR staat de koffie. Ah, een aanbieding: ‘Twee halen, een betalen.’ ZO’N VOORDEEL KOMT ALTIJD GOED UIT!
HEBBEN we nog MEER NODIG? Moet je geen groente hebben?
Dat HAAL ik op de markt. Daar is de groente GOEDKOPER DAN HIER.
Anne en Peter gaan betalen. Ze ZETTEN de boodschappen op de BAND.
Vijftien euro twintig. ALSTUBLIEFT. WILT u de BON?
Nee, dat is niet NODIG. Dag.
Tot ziens.
October 6, 2014, Nijmegen
ok