WANNEER?
Welke dag is het VANDAAG? Hoe laat gaan de WINKELS DICHT? Hoe lang duurt de cursus? Wanneer gaat u met VAKANTIE? Hoe laat BENT u OPGESTAAN?
Dit SOORT vragen STELLEN [ask] we vaak. We WILLEN KENNELIJK [obviously] GRAAG WETEN wanneer iets GEBEURT [happens] of hoe lang iets duurt. HIERUIT BLIJKT [seems] dat tijd een HEEL belangrijk element is in ONS leven. We VERDELEN [divide] om die REDEN [reason] de tijd in BEPAALDE STUKKEN: JAREN, maanden, WEKEN, dagen en minuten. Zo BESTAAT [consists?] een jaar UIT twaalf maanden en een maand uit ONGEVEER [approximately] vier weken.
WAT VOOR ZEIZOENEN kent Nederland?
Wij verdelen het jaar in vier perioden van drie maanden: de LENTE, de zomer, de HERFST en de winter. In juni, juli, en augustus is het zomer. En in januari en februari is het winter.
Maar wat BEDOELT [intend, mean] men dan met ‘VOORJAAR’ en ‘NAJAAR’?
In plaats van ‘lente’ ZEGGEN we ook wel ‘voorjar’. Dat is de PERIODE maart, april, mei. En in plaats van ‘herfst’ gebruiken we ook het woord ‘najaar’. Dat seizoen begint in september en eindigt in december.
Is het in het najaar warm of koud?
Het WORDT VOORAL [mostly] in oktober en november wat KOUDER. De dagen WORDEN korter.
Het wordt vroeg DONKER, rond vijf uur. En ‘s morgens wordt het PAS NA [after] acht uur weer LICHT. De natuur VERANDERT [changes], de bladeren VALLEN van de bomen. Maar in de lente worden de bomen weer groen, als het ECHT wat warmer wordt. Dat GEBEURT in april.
Wanneer werkt u EIGENLIJK?
Ik werk op vijf dagen van de week: maandag, dinsdag, woensdag, donderdag en vrijdag. IN PRINCIPE begin ik ‘s ochtends om half negen. Tussen half een en half twee heb ik vrij. ‘s Middags werk ik meestal tot half zes. DAARNA [afterward], dus ‘s avonds, ben ik NATUURLIJK ook vrij.
Moet u WEL EENS OP REIS [must you sometimes travel] voor uw werk?
O ja, VRIJ vaak. VORIGE week ben ik naar Londen GEWEEST en volgende week VLIEG ik naar Parijs. Mijn HUIDIGE [present, current] BAAN is erg DRUK. GISTEREN WAS ik in Amsterdam en MORGEN ben ik in Rotterdam. ‘s Woensdags ben ik bijna altijd op de ZAAK [at the job] voor OVERLEG [~deliberation] met ONZE directeur of voor een VERGADERING [meeting].
Waar is die zaak van u?
DIE is DICHTBIJ. Ons KANTOOR [office] LIGT MIDDEN IN de stad, maar in een RUSTIGE straat. Je HOORT er NAUWELIJKS [rarely] GELUID [sound] VAN BUITEN. We hebben geen LAST [problems] van het VERKEERE [traffic].
Werkt uw VROUW ook?
Ja. VROEGER WERKTE ZIJ, NET ALS ik, de hele dag. TEGENWOORDIG [nowadays] werkt ze HALVE dagen. In de TOEKOMST, wanneer de kinderen naar school gaan, gaat ze misschien weer hele dagen werken.
October 6, 2014, Nijmegen