17. De dokter Flashcards

1
Q

de heer

A

Mr.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

neemt op

A

answers (picks up)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voelt

A

has been feeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zich

A

him or herself

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de huisarts

A

general practitioner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

laten

A

allow

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

onderzoeken

A

examine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het spreekuur

A

the surgery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zou willen

A

would like

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

langskomt

A

passes by, visits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het ogenblikje

A

the eye-blink, moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

overleggen

A

talk with

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is er precis aan de hand?

A

What exactly is wrong?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vreselijk

A

awful

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Het houdt maar niet op.

A

It doesn’t stop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de koorts

A

the fever

17
Q

opgenomen

A

taken

18
Q

toch

A

surely

19
Q

ernstig

A

serious

20
Q

zeer

A

very

21
Q

bijzonders

A

in particular

22
Q

ieder

A

each, every

23
Q

geval

A

opportunity, case

24
Q

voldoende

A

enough

25
Q

DE DOKTER

De telefoon bij de dokter, de HEER Jansen gaat. De assistente NEEMT op.

Met de assistente van doktor Jansen.

Goedemorgen, u spreekt met Springer.

Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?

Ik BEL voor mijn vrouw. Zij is patient bij u. Ze VOELT ZICH [feels herself] al een paar dagen erg SLECHT [bad].

Ik wil HAAR graag DOOR de HUISARTS laten ONDERZOEKEN [examine]. Kan ik nu een AFSPRAAK voor haar maken?

Eh, even kijken. Ze kan om half twee op het SPREEKUUR [surgery?] komen.

O, ik ZOU graag WILLEN [I would like] dat de dokter bij ons LANGSKOMT [visits, passes by].

Dat wordt MOEILIJK. Lukt het echt niet om op het spreekuur [surgery] te komen?

Ik ben BANG VAN NIET. Ze kan bijna niet LOPEN van de PIJN.

Een OGENBLIKJE. Ik zal even OVERLEGGEN met [speak with] dokter Jansen.

Mijnheer Springer, met docter Jansen. Uw vrouw is ZIEK, BEGRIJP ik. Wat is er precies met haar AAN DE HAND?

Ze heeft VRESELIJK [awful] veel pijn, vooral in haar HOOFD. Het HOUDT maar niet OP. [It doesn’t stop.] En ze heeft al twee NACHTEN niet GESLAPEN. Haar GEZICHT [face] is ook HELEMAAL [entirely] ROOD.

Heeft ze KOORTS [fever]?

Eh, wat bedoelt u?

Hebt u haar temperatuur OPEGENOMEN [taken]?

Ja, ja, ja, ze heeft 40.2! Dat is TOCH ERNSTIG [serious]?

Dat is INDERDAAD ZEER [very] HOOG. Ik kom SO SNEL MOGELIJK even LANGS [along, by], rond half zes DENK ik.

O fijn. Wat kan ik ondertussen voor haar doen?

NIKS BIJZONDERS [nothing in particular]. Geeft u haar in IEDER GEVAL [at every opportunity] VOLDOENDE [enough] te drinken.

Goed, dat zal ik doen. Dank u wel dokter. TOT STRAKS.

October 6, 2014, Nijmegen.

A

ok

26
Q

Ze VOELT ZICH al een paar dagen erg SLECHT

A

She has felt herself already a couple days quite (?)

27
Q

in IEDER GEVAL

A

at every opportunity

28
Q

Het HOUDT maar niet OP.

A

It doesn’t stop.

29
Q

Hebt u haar temperatuur OPEGENOMEN?

A

Have you her temperature taken?