DE DOKTER
De telefoon bij de dokter, de HEER Jansen gaat. De assistente NEEMT op.
Met de assistente van doktor Jansen.
Goedemorgen, u spreekt met Springer.
Goedemorgen, wat kan ik voor u doen?
Ik BEL voor mijn vrouw. Zij is patient bij u. Ze VOELT ZICH [feels herself] al een paar dagen erg SLECHT [bad].
Ik wil HAAR graag DOOR de HUISARTS laten ONDERZOEKEN [examine]. Kan ik nu een AFSPRAAK voor haar maken?
Eh, even kijken. Ze kan om half twee op het SPREEKUUR [surgery?] komen.
O, ik ZOU graag WILLEN [I would like] dat de dokter bij ons LANGSKOMT [visits, passes by].
Dat wordt MOEILIJK. Lukt het echt niet om op het spreekuur [surgery] te komen?
Ik ben BANG VAN NIET. Ze kan bijna niet LOPEN van de PIJN.
Een OGENBLIKJE. Ik zal even OVERLEGGEN met [speak with] dokter Jansen.
Mijnheer Springer, met docter Jansen. Uw vrouw is ZIEK, BEGRIJP ik. Wat is er precies met haar AAN DE HAND?
Ze heeft VRESELIJK [awful] veel pijn, vooral in haar HOOFD. Het HOUDT maar niet OP. [It doesn’t stop.] En ze heeft al twee NACHTEN niet GESLAPEN. Haar GEZICHT [face] is ook HELEMAAL [entirely] ROOD.
Heeft ze KOORTS [fever]?
Eh, wat bedoelt u?
Hebt u haar temperatuur OPEGENOMEN [taken]?
Ja, ja, ja, ze heeft 40.2! Dat is TOCH ERNSTIG [serious]?
Dat is INDERDAAD ZEER [very] HOOG. Ik kom SO SNEL MOGELIJK even LANGS [along, by], rond half zes DENK ik.
O fijn. Wat kan ik ondertussen voor haar doen?
NIKS BIJZONDERS [nothing in particular]. Geeft u haar in IEDER GEVAL [at every opportunity] VOLDOENDE [enough] te drinken.
Goed, dat zal ik doen. Dank u wel dokter. TOT STRAKS.
October 6, 2014, Nijmegen.