23. Gefeliciteerd Flashcards

1
Q

a.s. (aanstaande)

A

next

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bestaat

A

has existed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

al met al

A

all in all

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

stellen…op prijs

A

would be glad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

rekenen…op

A

count on

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de gelegenheid

A

opportunity

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

met kennis…maken

A

to get to know

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

binnenkomt

A

come in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

breng…mee

A

bring..with

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

betrekken

A

involve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tref

A

meet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

kennissen

A

acquaintances

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontmoet

A

met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

levert…op

A

produces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

heel wat

A

a lot of

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onderwerpen

A

subjects

17
Q

gedraaid

A

played

18
Q

ontstaat

A

is created

19
Q

de sfeer

A

the atmosphere

20
Q

viert

A

celebrates

21
Q

gebeurt

A

happens

22
Q

vieren

A

celebrate

23
Q

stil

A

silence

24
Q

ter herinnering aan

A

in remembrance of

25
Q

slachtoffers

A

victims

26
Q

dedachten

A

thoughts

27
Q

doden

A

the dead

28
Q

toen

A

at that time, then

29
Q

gevallen

A

fell

30
Q

niet alleen…maar ook

A

not only…but also

31
Q

burgers

A

civilians

32
Q

kennen

A

recognize, observe

33
Q

de kring

A

the circles

34
Q

gevierd

A

celebrated

35
Q

gaan…weg

A

go away

36
Q

GEFELICITEERD

Op vrijdag 2 juli a.s. geven wij een FEEST. Wij zijn dan 10 jaar getrouwd. Ons BEDRIJF [] bestaat [has existed] 10 jaar. Arthur wordt 40 jaar.

AL MET AL reden genoeg voor een feest. We STELLEN het OP PRIJS [we would be glad] als jullie komen. LAAT ons even weten (010-541 32 40) of we OP jullie kunnen REKENEN [].

Renee en Arthur Smit

Morgen ga ik naar een feest van Nederlandse vrienden. Een MOOIE GELEGENHEID [] om KENNIS [acquaintance] te MAKEN met Nederlanders. Wat GEBEURT er precies op een Nederlands feest. Kun je me dat VERTELLEN []?

Als je BINNENKOMT [], ga je eerst naar de mensen die het feest hebben GEOGANISEERD. Meestal BRENG je iets voor ze MEE [bring you something for them with], BIJVOORBEELD bloemen, of een fles wijn, een boek, of iets ander waarvan je DENKT dat ze heet leuk zullen vinden. Als je samen met vrienden gaat, kun je die er ook bij BETREKKEN [involve]. Dan geef je samen een CADEAU.

Vaak TREF [meet] je of een feest vrienden en KENISSEN [acquaintances] die je lange tijd niet hebt ONTMOET [met]. Dat LEVERT [produces] HEEL WAT [a lot of] STOF OP [] voor een gesprek:
‘Wat doe je tegenwoordig []?’ ‘HOE GAAT HET me je STUDIE?’ ‘Hoe is het met de kinderen?’ en meer van ZULKE [] ONDERWERPEN [subjects].

Je kunt wat drinken en eten. Vaak wordt er ook MUZIEK GEDRAAID [] en sommige mensen gaan DANSEN. Zo ONTSTAAT [] er een GEZELLIG SFEER.

October 6, 2014, Nijmegen

A

ok

37
Q

We STELLEN het OP PRIJS

A

we would be glad

38
Q

BRENG je iets voor ze MEE

A

bring you something for them with