week 6 aanvullend Flashcards

1
Q

auto-immuniteit

A

normale immunologische reactie op lichaamseigen structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

natuurlijke auto-antistoffen

A

antilichamen die van nature in het lichaam aanwezig zijn en gericht zijn tegen normale lichaamsstructuren of lichaamseigen antigenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pathofysiologische auto-antistoffen

A

autoantistoffen die in abnormaal hoge concentraties worden geproduceerd en gericht zijn tegen lichaamseigen weefsels of antigenen, wat resulteert in schade aan weefsels en het ontstaan van ziekte.

direct pathogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Factoren die bijdragen aan ontwikkeling auto-immuniteit

A

omgeving, genetica, hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

omgevingsfactoren bij ontstaan auto-immuunziekten

A

infecties, voeding, geneesmiddelen, zonlicht, trauma, stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

auto-immuunziekte

A

abnormale immunologische reactie op lichaamseigen structuren > verstoring homeostase > weefselbeschadiging en functieverlies > ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Belangrijkste effector mechanismen auto-immuunziekte pathogenese

A
  • immuuncomplex
  • IgG en complement
  • T-lymfocyten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

belang van aantonen auto-antistoffen

A

diagnose auto-immuunziekte, bepalen prognose, monitoring ziekteactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

biologic

A

therapeutic product, created through the genetic manipulation of living cells, that is not chemically synthesised.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waardoor variatie biologicals?

A
  • translatie fouten
  • Posttranslational modification; phosphate and
    various lipids and carbohydrates attachment
  • Proteolytic cleavage following translation; by changing the chemical nature of an
    amino acid (e.g., formylation)
  • Storage conditions may be permissive for certain degradation pathways such as
    oxidation, deamidation, or aggregation.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chimeer

A

-xi-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

met mens vergelijkbaar

A

-zu-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mens

A

-u-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarvoor wordt geen TNF alfa gebruikt?

A

SLE

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

anti GBM

A

nefritis

antilichamen tegen lichaamseigen eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

poststreptokok

A

nefritisch

antistoffen tegen sub-endotheliaal vastgelopen antigeen

17
Q

ANCA

A

RPGN

infiltratie van neutrofielen

18
Q

membraneus

A

nefrotisch

in situ formatie, subepitheliaal

19
Q

lupus nefritis

A

nefritisch

circulerende Iq sub-endotheliaal

20
Q

veroorzakers acute conjunctivitis pasgeborenen

A

S. aureus, S. pneumoniae, H. influenza binnen 24 uur, N. gonorrhoe 1-2 dagen en Chlamydia trachomatis 5-19 dagen na geboorte

21
Q

veroorzakers conjunctivitis, acuut bacterieel

A

S. aureus, S. pneumonia, H. influenza

22
Q

chronische blepharo conjunctivitits verwekkers

A

S. aureus

23
Q

chronische conjunctivitis

A

chlamydia trachomatis

24
Q

bacteriele verwekkers keratitis

A

Stafylokokken, streptokokken, pseudomonas spp, enterobacteriaceae

25
Q

contactlens geassocieerd keratitis

A

pseudomonas spp

26
Q

viraal keratitis

A

herpes simplex, herpes zoster

27
Q

oorzaak acute daryocystitis

A

meestal S. aureus, soms streptokokken

28
Q

verwekkers acute postoperatieve endofthalmitis

A

CNS, S. aureus, pseudomonas aeruginosa

29
Q

late onset postoperatieve endoftalmitis

A

propionibacterium acnes

30
Q

verwekkers endogene endofthalmitis

A

N. meningitidis, S. aureus, Candida

31
Q

genen auto-immuunziekten

A

FOXP3, AIRE, CTLA4, C1q

32
Q

mutatie FOXP3

A

defect Treg

33
Q

mutatie AIRE

A

verminderde klonale deletie

34
Q

CTLA4 mutatie

A

verlaagde Treg suppressie

35
Q

C1q mutatie

A

gestoorde opruiming apoptose

36
Q
A