Extra leren 2B2 Flashcards

1
Q

kenmerken auto-immuunziekten

A
  • chronisch ontstekingsproces zonder bekende oorzaak;
  • vaak antistoffen tegen lichaamseigen producten;
  • associaties met bepaalde HLA-antigenen;
  • veelal frequenter bij vrouwen dan bij mannen;
  • associaties met andere auto-immuunziekten;
  • soms placentair overdraagbaar;
  • beïnvloeding ziekteverschijnselen door geneesmiddelen met werking op het
    immuunsysteem;
  • nabootsing bij proefdieren met specifieke T-lymfocyten of antistoffen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een reumafactor?

A

een immunoglobuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij het verwijderen van alle T-cellen in het beenmerg?

A

1 het voorkomen van EBV gerelateerde maligne B-cel non-Hodgkinlymfomen (1p),
2 het verwijderen van de laatste tumorresten die niet door de bestraling en
chemotherapie verwijderd zijn (graft-versus-leukemia/lymphoma effect) (1p).
3 het laten hechten van het donor beenmerg bij de ontvanger (1p).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

CVID

A

verlaagd totaal IgG in combinatie met een verlaagd IgA en/of IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

IgG-subklasse deficiëntie

A

normaal totaal IgG, verlaagd IgG1, IgG2, IgG3 of IgG4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Selectieve antistofdeficiëntie

A

normaal totaal IgG en geen deficiënties binnen een IgG-subklasse. Deze patiënten hebben een gestoorde respons op T-cel onafhankelijk antigeen na vaccinatie (polysaccharide non-respons).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

XLA

A

mutatie in het Bruton’s tyrosine kinase gen (BTK). BTK is nodig om van een pro-B-cel naar een pre-B-cel te gaan. Er is dus een blokkade in de B-celdifferentiatie bij deze patiënten. In de kliniek zijn er geen (of een heel klein aantal) B-lymfocyten en is er een heel laag IgG.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CGD

A

stoornis in de granulocytvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke type mechanisme spelen cytokinen een dominante rol

A

bystander activatie van B- en T-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

centrale inductie

A

deletie in primaire lymfoide organen:
beenmerg en thymus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

perifere inductie

A

anergie, suppressie in secundaire
lymfoide organen: milt, lymfklieren en MALT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

positieve selectie (cortex)

A

T-cellen met TCRs die een matige affiniteit hebben voor zelf-MHC moleculen overleven dit proces en gaan door naar verdere rijping in de thymus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

negatieve selectie (medulla)

A

T-cellen die een te sterke affiniteit hebben voor zelf-antigenen ondergaan apoptose (geprogrammeerde celdood) en worden uitgeschakeld om te voorkomen dat ze zich ontwikkelen tot zelf-reactieve T-cellen die auto-immuunziekten kunnen veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

anergie

A

Inactivatie van lymfocyten door:
Binding van (auto)antigeen
aan de antigeenreceptor in afwezigheid van
co-stimulatoire signalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Manieren om tolerantie te doorbreken

A
  1. Polyklonale activatie
  2. Activatie door superantigenen
  3. Moleculaire mimicry
  4. Bystander activatie
  5. Vrijkomen afgeschermde auto-antigenen
  6. Neoantigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Polyklonale activatie

A

Antigeen- en T-lymfocyt onafhankelijke activatie van B-lymfocyten door EBV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Activatie door superantigenen

A

Antigeen onafhankelijke activatie van T-lymfocyten door Staphylococcus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Moleculaire mimicry

A

Kruisreactie tussen antigeen micro-organisme en gelijkend autoantigeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

'’bystander’’ activatie

A

Mede-activatie autoreactieve lymfocyten tijdens infectie, cytokinen betrokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Vrijkomen afgeschermde auto-antigenen

A

“Immune priviliged sites” doorbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Neoantigenen

A

Immuunstimulerende posttranslationele modificatie of haptenisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is gevoeliger voor licht?

A

staafjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zit er vooral in de macula lutea?

A

kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Definitie van titer

A

De reciproke waarde van die verdunning van het serum waarbij in de test nog
net een positieve uitslag wordt waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Bij een immunoglobuline deficiëntie worden vooral infecties met welke microorganismen gezien?
S. pneumoniae
26
trias syndroom van Reiter
artritis, conjunctivitis, urethritis
27
Wat is het koortspatroon bij een systemische Juveniele idiopatische artritis?
piek met 's avonds hoge koorts
28
Welk ziektebeeld heeft geen gestoorde granulocytenfunctie
SCID
29
Welke laboratorium uitslag maakt een SCID (severe combined immunodeficiency) zéér onwaarschijnlijk?
normaal aantal T-cellen
30
Welke diagnose is het meest waarschijnlijk bij een patiënt met maculopapuleuze exantheem, ook op de handpalmen en voetzolen
lues
31
Noem drie factoren die bepalend zijn voor de brilsterkte.
- kromming van de cornea/hoornvlies - plaats/sterkte van de lens - aslengte / lengte van het oog
32
33
Antibiotica op celwand/membraan
betalactam (penicillines, cefalosporines, carbapenems), vancomycine, fosfomycine
34
Antibiotica op bacteriele nucleinezuursynthese
o Chinolonen: ciprofloxacin o Rifampicine o Metronidazol o Nitrofurantoine
35
Antibiotica foliumzuur synthese
trimethoprim, cotrimoxazol
36
Antibiotica bacteriele eiwitsynthese in ribosomen
o 50S subunit remmen  Macroliden: erytromycine, claritromycine, clindamycine, fusidinezuur en chlooramfenicol o 30S subunit remmen  Tetracycline: doxycyline  Aminoglycosiden: gentamicine
37
Welke van de onderstaande mechanismen is niet betrokken bij centrale tolerantie inductie?
anergie klonale deletie, klonale deviatie en receptor editing wel
38
Waarom heeft IgG een kortere halfwaardetijd dan IgE?
IgG bindt aan de neonatale Fc-receptor, IgE doet dit niet.
39
gele vlek/macula lutea
Dit is het centrale deel van de retina.
40
Wat is van belang voor kleuren zien?
kegeltjes staafjes voor zien bij weinig licht
41
Waaruit kan de behandeling van patiënten met een klinisch infectieuze uveïtis bestaan?
tuberculostatica
42
Met welke factoren is een cornea ulcus geassocieerd?
een trauma van de cornea, granulomatosis met polyangiitis, zachte contactlenzen
43
Welke mutaties worden met name gevonden bij patiënten met een primaire immunodeficiëntie?
puntmutaties
44
Veranderingen die plaatsvinden in T-cel subsets tijdens veroudering
- verlies van naieve T-cellen; - differentiatie naar memory / effector cellen - toename regulatoire T-cellen
45
Waardoor is er actieve suppressie van lymfocyten?
- Wegvangen groeifactor IL-2 door hoog affine receptor CD25 * Productie suppressieve cytokinen IL-10 en TGF-beta * Wegvangen CD80/CD86 costimulatie door CTLA-4 * Productie cytotoxisch granzyme
46
Onderscheid auto-immuniteit en auto-immuunziekten
-
47
Welke lagen bevinden zich in de retina
zenuwvezellaag, fotoreceptorlaag en ganglioncellaag
48
3 kenmerken van endophtalmitis
roodheid, pijn, visusdaling, cellen in voorste oogkamer
49
Welke twee eiwitten zijn vooral verantwoordelijk voor een stijging van de bezinking?
IgG en fibrinogeen
50
Noem vier kenmerken van M. Kawasaki
- Aanhoudende koorts - Huiduitslag (de uitslag lijkt vaak op roodvonk of mazelen). - Geïrriteerde en rode wangen. - Fel rode, gezwollen, gescheurde lippen - Rode, gezwollen tong met rode puntjes (aardbeientong). - Roodheid van de keel. - Gezwollen handen en voeten. - Roodheid op de handpalmen of voetzolen. - Gezwollen lymfeklieren in de hals.
51
windowfase
Windowfase is de periode tussen het tijdstip van besmetting en het tijdstip dat de infectie aangetoond kan worden met diagnostiek.
52
HLA (klasse I) typering
cellysis van donorcellen met onbekend HLA door reactie met patiëntserum met bekend anti-HLA
53
3 stappen GVHD
1. Begint met weefselschade door conditionering. Er komen pro-inflammatoire producten vrij. 2. Activatie van antigeen presenterende cellen van de patiënt 3. Presentatie antigenen door APCs aan donor T-lymfocyten 4. Activatie van donor T-lymfocyten met als gevolg cytokineproductie 5. Toename van weefselschade door o.a. cytotoxische T-cellen, NK cellen en inflammatoire cytokines.
54
Wat is meestal de tijd tussen de infectie en artritis?
2-4 weken
55
Welk micro-organisme zorgt voor acuut reuma?
Beta hemolytische streptokok groep A
56
Wat kan je voorschrijven bij reumatoide artritis?
Hydroxychloroquine, sulfasalazine, NSAID’s (bijvoorbeeld ibuprofen), en/of methotrexaat
57
Wat is de meest voorkomende bacteriële verwekker van een acute osteomyelitis?
S. aureus
58
Welke antistoffen die geassocieerd zijn met reumatoide artritis verwacht je te vinden bij bloedonderzoek?
IgM-RF en anti-CPP
59
Aspergillus infectie van de long. Welke ontstekingscellen zijn hier kenmerkend voor?
neutrofiele granulocyten
60
Welke twee bacteriën zijn in CVID het meest frequent oorzaak van luchtweginfecties?
H. influenza en S. pneumonia
61
Welke inflammatoire ziekte mag niet behandeld worden met anti-TNF therapie?
MS
62
Wat is de juiste behandelingsstrategie om de auto-immuniteit bij CVID te behandelen?
Naast IgG infusie ook B-cel ablatieve therapie
63
Welk mechanisme van resistentie is verantwoordelijk voor de resistentie tegen methicilline bij Staphylococcus aureus?
verlaagde affiniteit van het antibioticum voor het doeleiwit genaamde de Pencillin Binding Proteins (PBPs)
64
niet infectieuze uveitis behandeling
1. prednison 2. ciclosporine en methotrexaat/azathioprine en mycofenolaat 3. adalimumab en infliximab 4. cyclofosfamide
65
Waartoe leidt een tekort aan NK cellen?
Verhoogde kans op bacteriële infecties
66
Waartoe leidt een tekort aan granulocytopenie?
Veel schimmelinfecties
67
Tolerantie doorbreken
1. Polyklonale activatie van B-cellen (EBV) 2. Activatie van superantigenen (Stafylococcus) 3. Molecular mimicry (campylobacter) 4. Bystander activatie van B- en T-cellen (diverse pathogenen) 5. Immune privileged sites, afgeschermde auto-antigenen komen vrij 6. Neoantigenen door haptenisatie
68
Met welke van de volgende testen zou de diagnose M. Bechterew gesteld kunnen worden?
rontgen SI gewricht
69
Noem drie histologische kenmerken die bij een T cel gemedieerde afstoting gezien worden
vasculitis, tubulitis, interstitiele infiltratie van T-cellen
70
Welk celtype is vooral van belang bij een auto-inflammatoire ziekte?
neutrofiele granulocyten
71
Beredeneer waarom resistentie-genen gelegen op een plasmide een grotere impact op de overgebleven behandelopties hebben dan resistentie-genen die chromosomaal gecodeerd zijn
Plasmiden bevatten vaak meerdere resistentie-genen waardoor organismen resistent kunnen worden tegen meerdere klassen van antibiotica.
72
Wat zie je bij T-cel gemedieerde afstoting?
-Tubulitis -Vasculitis -Interstitieel infiltraat van T cellen
73
Middels welke twee technieken wordt HLA typering doorgaans uitgevoerd?
moleculair en serologisch
74
Katalase positieve micro-organismen CGD (SPACE)
S: Staphylococcus aureus P: Pseudomonas aeruginosa A: Aspergillus species C: Candida species E: Escherichia coli
75
Noem het belangrijkste verschil tussen bacteriële artritis en reactieve artritis.
Bij bacteriële artritis is het micro-organisme aanwezig in het gewricht, bij reactieve artritis niet
76
oorzaken posterior uveitis
sacoidose, toxoplasmose, CMV, syfilis
77
primaire syfilis
solitaire pijnloze ulcus meestal op genitalia
78
secundaire syfilis
exantheen, koorts, malaise, spier en gewrichtspijnne, lymfeadenopathie
79
tertiaire syfilis
ontstekingen huid, slijmvliezen, botten en organen, neurosyflisi
80
Benoem drie manieren waarop flowcytometrische analyse een rol kan spelen in de diagnostiek van primaire immuundeficiënties voor patiënt X.
1. Analyse van aantallen en typen lymfocyten (T/B/NK) 2. Analyse van expressie van een specifiek eiwit 3. Analyse van differentiatie van voorloper lymfocyten (bijv. voorloper B in beenmerg) 4. Analyse van differentiatie van perifere lymfocyten subsets (bijv. B in PB)
81
Noem twee diagnostische testen voor HIV die bruikbaar zijn tijdens de acute fase van HIV infectie
PCR en antigeen testen
82
behandeling congenitale CMV
ganciclovir
83
HSV behandeling congenitaal
aciclovir
84
Treponema pallidum (congenitale lues) behandeling
peniclline
85