Week 14: HC.10 Niertransplantatie Flashcards
1
Q
Operatie?
A
niertransplantatie wordt uitgevoerd in lieskanal, liesholte (linker of rechter fossa).
Obesitas maakt het moeilijker, goede venen nodig
2
Q
Soorten donoren?
A
levende donor - directe donatie - cross-over - door de bloedgroep/kruisproef heen: risicovoller - anoniem overleden donoren - donatie na hersendood > intacte bloedsomloop - donatie na circulatiestilstand - donatie na euthanasie
3
Q
Voordelen levende donoren?
A
betere transplantaatoverleving, makkelijker plannen op goede conditie ontvanger, kortere ischemietijd
4
Q
Voorbereiding voor transplantatie?
A
- bloedgroep
- anti-HLA antistoffen checken
- medische screening
- chirurgische beoordeling
- donornier
5
Q
Immunosuppressiva na transplantatie?
A
- prednison -> oedeem, suikerziekte, overgewicht als bijwerkingen
- tacrolimus -> nefrotoxisch
- cell-cept
6
Q
Nadelen immunosuppressiva?
A
- infecties -> 80% in eerste 2 jaar krijgt infectie
- kanker
- nierschade
7
Q
Voorbeelden infecties?
A
- urineweginfecties vooral
- CMV
- PJP -> schimmel die ernstige pneumonie veroorzaakt
- EBV
8
Q
Welke kanker vooral?
A
huidkanker
- zonexposie belangrijke factor
- leeftijd afh
- intensiviteit en duur immunosuppressiva van invloed
9
Q
Vaststellen afstoting?
A
met nierbiopt; heel weinig tot geen klachten
10
Q
Behandeling bij afstoting?
A
- eerste instantie prednison (corticosteroïde), als niet voldoende: anti-T-cel therapie