antistollingstherapie Flashcards
arteriele trombose
door primaire hemostase –> vorming van bloedplaatjes (weinig fibrine)
veneuze trombose
door secundaire hemostase –> vorming van fibrine
hoeveel mensen gebruiken antistolling in NL
ong 2 miljoen
doel behandeling veneuze trombose
aangroei stolsel voorkomen
recidief trombose voorkomen
voorkomen post-trombotisch syndroom
antistollingsmiddelen lossen niet het stolsel zelf op, dat doet het lichaam zelf met fibrinolyse
3 antistollingsmiddelen
heparine:
- ongefractioneerde heparine (UFH)
- laag moleculair gewicht heparine (LMWH)
vitamine K antagonisten
directe orale anticoagulantio (DOAX)
ongefractioneerde heparine UFH
heeft lange staart van 5 eiwitten die binden aan anti-trombine en klein beetje aan factor 10a
remt trombine vorming–> remt fibrine vorming
intraveneus en subcutaan geven (dus infuus): werkt na 2 min
T1/2: 0,5-3 uur
(door korte halfwaardetijd continu infusie)
dosering aanpassen aan de hand van stollingstijden
aPTT: moet 2-2,5x verlengd zijn tov normaal
PT en aPTT
PT: protrombinetijd
aPTT: geactiveerde partiele tromboplastinetijd
PT: van TF tot fibrine (rechte stuk)
aPTT: van PK tot fibrine (hele loop)
laag moleculair gewicht heparine LMWH
heeft kortere staart dan UFH
remt vooral factor 10a, en minder antitrombine
zorgt uiteindelijk voor minder fibrine vorming
is meest gebruikte heparine, want voorspelbaar effect en betere farmacokinetiek
biologische beschikbaarheid: 90%
Tmax: na 3-4 uur
T1/s na sc toediening 5-7 uur
vaste dosering obv lichaamsgewicht en nierfunctie
subcutaan: patient kan zelf thuis toediening
geen controle antistollingsniveau nodig
vitamine K antagonisten
vitamine K wordt steeds hergebruikt
daarbij carboxyleerd het stollingsfactoren 2,7,9 en 10
dan zijn de stollingsfactoren actief
vitamine K antagonist: blokkeert hergebruik van vitamine K en remt daarmee activering van stollingsfactoren
plasma spiegels stollingsfactoren na VKA
factor 7 daalt snelst
dan 9,10 en 2
factor 7 meest gevoelig voor daling–> belangrijk voor PT tijd–> daarom gebruik je PT tijd om te checken hoe goed vitamine K antagonist werkt
soorten vitamine K antagonisten
Femprocoumon: T1/2: 150 uur (langzaam op gang, moeilijk te stoppen
acenocoumarol: T1/2 14 uur (snel op gang, snel te stoppen)
streefwaarde: PT 2-3x langer dan normaal voor een goede werking
INR
International normalized ratio
= maat voor antistollingsniveau
INR: patient PT/gemiddelde normale PT
streefwaarde: 2-3x verlenging
nadeel: window waarin het therapeutisch werkt is krap
te weinig antagonist–> kans CVA
te veel: kans bloedingen
directe orale anticoagulantia DOAC
2 soorten:
- trombine remmers: dabigatran (-tran)
- 10a remmers: rivaroxaban, apixaban, edoxaban (-ban)
bij slechte nierfunctie geen dabigatran!!
verschil in bloedingen bij gebruik DOAC en VKA
DOAC:
10-30% minder kleine bloedingen
maar vooral minder ernstige bloedingen 50-60% minder fatale bloedingen
50-60% minder hersenbloedingen
wel 10-20% meer bloedingen in maag/darm
bij VKA is er 1-2% kans op ernstige bloeding
bij DOACL 1%
keuze maken tussen verschillende antistolling medicijnen
patient factoren:
leeftijd
gewicht
zwangerschap (wens)
andere ziektes? maliginiteit maag-darm ziekte (moeite opname medicijn) nierfunctie co-medicatie (interactie)
DOAC: niet onderzocht voor zwangerschap–> dus niet geven.
ook niet bij maag-darmziektes, want je kan spiegel niet goed controleren