3B2 week 9 HC 5 Geheugen Flashcards

1
Q

Hoe kun je het geheugen indelen?

A
  • Expliciet / decleratief
  • Impliciet / non-decleratief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn kenmerken van het decleratief geheugen?

A
  • Feiten (semantisch) en gebeurtenissen (episodisch)
  • In mediale temporaal kwab / hippocampus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van het non-decleratief geheugen?

A
  • Priming: neocortex
  • Procedureel geheugen: striatum
  • Associatief geheugen: emotioneel in amygdala, skelet in cerebellum
  • Non associatief geheugen: reflexen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke typen geheugen zijn er?

A
  • Immediate geheugen (sec): prefrontale cortex
  • Korte termijn geheugen (sec-min): prefontale cortex
  • Intermediate geheugen: (min-uren): hippocampus
  • Lange termijn geheugen (dagen): hippocampus
  • Remote geheugen (tot jaren): cingulate cortex
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe verloopt het geheugen?

A
  1. Acquisitie (verwerven)
  2. Encoding (eiwit modificatie)
  3. Consolidatie (eiwit synthese tijdens slaap)
  4. Lange termijn opslag (in slaap)
  5. Ophalen / vergeten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van de hippocampus?

A

Koppeling van informatie uit verschillende hersengebieden
- Vorming onderlinge corticale verbindingen bij herhaalde koppeling
- Overgang immediate geheugen naar remote geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat beïnvloedt het geheugen?

A

Aandacht, interesse en emoties
- Sterke verbinding amygdala en hippocampus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt synaps vorming?

A
  • Presynaptisch: vesikel afgifte
  • Postsynaptisch: AMPA (natrium) en NMDA (calcium)
  • Activatie CAMK2 (autofosforylatie voor langdurig effect)
  • Extra AMPA receptoren (eiwitsynthese voor lange termijn potentiatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke effecten hebben training?

A
  • 1 training: korte termijn sensitizatie
  • Herhaalde training: gewenning/habituatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is consolidatie?

A

Geleerde informatie van tijdelijke opslag in hippocampus naar permanente opslag in cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van long term potentiatie?

A
  • Associatief, input-specifiek en langdurig
  • NMDA receptor stimulatie activeert CAMKII -> insertie AMPA receptoren -> toename EPSP
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke medicatie worden gegeven bij dementie?

A
  • Rivastigmine (remt acetylcholinesterase): bijwerking sufheid en gasto-intestinaal, vooral bij Lewy body
  • Galantamine (remt acetylcholinesterase en upregulatie nicotine receptor)
  • Memantine (NMDA receptor): bijwerking hallucinaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke antidepressiva worden gegeven bij dementie?

A

SSRI ipv tricyclisch antidepressiva (verslechtering cognitieve functie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de normale veroudering van de hersenen?

A

10-15% gewichtsafname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat vraag je bij de anamnese bij verdenking op dementie?

A
  • Klachten en beloop
  • Problemen in cognitieve domeinen
  • Functioneren thuis (interferentie ADL): afspraken, boodschappen, gevoel van tijd, vinden van de weg, hanteren van apparaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat zijn kenmerken van psychometrisch testonderzoek?

A
  • Formeel onderzoek naar dementie
  • Scoring baseren op opleiding, geslacht en leeftijd
  • Cognitieve functies beoordelen met MMSE (vanaf 24 aanleiding voor NPO)
17
Q

Welke cognitieve functies zijn er?

A
  • Orientatie (plaats, tijd)
  • Geheugen
  • Executieve functies (planning, remming, multitasking)
  • Taal (woordvinding, taalbegrip)
  • Aandacht/concentratie, mentale verwerkingssnelheid
  • Visuoconstructieve en ruimtelijke vaardigheden (natekenen, construeren)
  • Sociale cognitie (emotieherkenning, inlevingsvermogen)